280
De meer noordelijk levende voorwerpen trek k en , in kleine
troepen vereenigd, door ons land. Hij verlaat het hout zelden
of nooit, is onrustig en nieuwsgierig van aa rd , heeft
eene schelle stem, bootst echter het geluid van allerlei dieren
, zelfs k a tte n , na. Hij voedt zieh met hazelnoten,
eikels en allerlei zaden; en in den broedtijd rooft hij de
eijeren en jongen uit de nesten van allerlei vogels, zelfs die
van patrijzen. Men vindt zijn nest 10 tot 30 voet hoog op
boomen, meestal vrij, zeer zelden in holen. Het is napvormig,
uit fijne takjes of heidekruid gemaakt en van binnen
met plantenworteltjes belegd. De eijeren, 5 tot 7 in
getale, zijn licht olijfkleurig, met donkerder vlekken veelal
als gewaterd.
DE HOPPEN. UPÜPA.
De Hoppen vormen een aan soorten weinig ta lrijk , maar geheel
afgezonderd geslacht van vogels, hetgeen zieh het meest natuurlijk
aan te sluiten schijnt aan de Neushoorn-vogels en tevens
ook de Spreeuwen nadert. Het ziju vogels uit Europa, Afrika
en Azië, die ongeveer de g r o o t t e van e e n e L i j s t e r
hebben; wier b e k d u n , l a n g e r d a n de k o p en f l a a uw
g e k r omd i s; wi e r v e d e r e n van d e n b o v e n k o p
z e e r v e r l e n g d zi jn en e e n e gr oot e kui f vormen, en
die eene r o s s e kl eur , maar d e vleugel s en den staar t
zwa r t m e t wi t t e b a n d e n hebben. De staart is aan het
einde regt ; de buitenteen is met den middenteen aan den wortel
vereenigd; en de nagels zijn weinig gekromd. Zij houden
zieh op den grond op, voeden zieh met insekten, nestelen
in boomholen en leggen eenkleurige eijeren. De soorten
hebben onderling zeer veel overeenkomst. In ons werelddeel
wordt er slechts eene aangetroffen. Dit is
J*e Hop. Upupa epops.
In Gelderland Schijthop, in Groningen Brek-haan, Stronl-
haan, eu in Noord-Brabant Vlaszaaijer genoemd.
Der Wiedehopf. La huppe. The Hoppoe.
L in n ., p. 1 8 3 , n». 1. — T em m ., 1 , 4 1 5 ; I I I , 2 9 1 . — B u f f .,
Enl., 52 . — N o zem. en S e p p , I I , 1 3 0 . — N a um ., pl. 1 4 2 .—
G o u l d , pl. 2 3 8 .
G e h e e l e l e n g t e 11". V l e u g e l s 5}". S t a a r t 3 |" .
Bek vleeschkleurig, naar voren zwart. Pooten loodkleurig.
Oog donkerbruin.
G e m a k kel i jk te h e r k e n n e n a an den be k, de
g r o o t e k u i f , en de k l e u r d e r ve de r e n.
Staartpennen zwart, op de helft met eenen witten, breeden,
eenen stompen hoek vormenden band. Achterrug zwart,
met eenen breeden witten dwarsband. Vleugels, schoudervederen
eu de rug tusschen de vleugels, bruinzwart met
breede witte dwarsbanden, maar de binnenste groote slagpennen
slechts met witte zoomen. Onderbuik en onderdek