I,« ;
' t l
dwarsband. Oogen geelrood. Pooten grijsblaauw, de zwemvliezen
in bet midden zwart. H e t m a n n e t j e in b e t
p r a c h t k l e e d z e e r k e n n e l i j k a a n z i j nen v e r l e n g den
s t a a r t , d e n r o o d e n b a n d o v e r den s n a v e i en
de s t e r k v e r l e n g d e s c h o u d e r v e d e r e n .
Mannetje in het prachtkleed: Schoudervederen, borst,
buik, zijdelingsche staartpennen, kop en hals wit; maar het
voorhoofd en de wangen in het grijsbruine trekkende, eene
zeer groote zwarte vlek aan de oorstreek, en daar achter eene
rosbruine vlek. Krop tot op de helft der borst, rug, rnid-
denstaartpeniien en vleugels zwart, maar de kleine slagpennen
in het roodbruine trekkende.
Bij het wijfje, de jongen en na de ruijing zijn de staartpennen
niet verlengd en de even min verlengde schoudervederen
zijn donkerbruin met lichte randen ; kop en hals zijn
wit, maar de bovenkop en de groote vlek aan de oorstreek
bruin.
Broedt in de koude streken van het geheele noordelijke
halfrond; in ons werelddeel in IJslan d en in Noorwegen
zuidelijk tot 60° N. Br. Zij overwintert aan de kusten van
het gematigde Europa, en bezoekt veelal ook rivieren en
meren binnen ’s lands. Aan onze kusten komt zij slechts in
kleinen getale voor; daarentegen is zij, in het voorjaar, buitengemeen
menigvuldig aan de zuidkust van de Oostzee.
Zij heeft in de maand Julij jongen. De eijeren zijn matgroeu
van kleur.
Me Iti'ilduikcr. Anas clangula.
Door de Amsterdamsche poeliers, even als de meeste andere
Duik- of Zeeeenden, Knob, bij Rotterdam Bolder of
Beider, en in Groningen Brileend genoemd.
Die Schellente. Le gar rot. The Golden Eye.
L inn., p. 201, n». 23. — Anas glaucion, ibid., n«. 2 6 .—
Clangula glaucion, Boie. — Anas hyemdlis, P all., Zoogr.,
I I , p. 27 0 , nn. 350. — T emm., I I , 870; IV, 550. — Buff.,
Enl. 802. — N ozem. en Se p p , IV, 311, 2 platen; IV, 337. —
N aum., pl. 316. — Gould, pl. 379.
G e h e e l e l e n g t e 17". Vl e u g e l s 7}". St a a r t 3". Het
wijfje, zoo als gewoonlijk, een weinig kleiner.
Bek zwart, bij het wijfje en de jongen lichter en aan het
einde geelachtig rood. Oogen lichtgeel. Pooten licht okcr-
geel, de zwemvliezen zwart.
H e t o ude m a n n e t j e k e n n e l i j k a a n de wi t t e
vl ek a a n de t e u g e l s ; h e t wi j f je a a n den r o o d b
r u i n e n k o p en v oor ha l s .
Mannetje in het prachtkleed: Kop donker goudgroen met
eene groote witte vlek op de teugels. Rug, groote slagpennen,
kleine vleugeldekvederen en wortelhelft der groote vleugeldekvederen
zwart. Overige deelen van den vleugel wit.