i l î l l
L'?'!
B u f f . ; Enl. 653, fig. 1 , 3 . — N a um., p. 103. — G o u l d ,
175.
G r o o t t e en k l e u r in h e t a l g eme e n a l s bij de
G e e l g o r s , m a a r de v l e u g e l s e e n w e i u i g k o r t e r ,
de bek g r i j s a c h t i g , de g r o n d k l e u r van d e n m a n t
e l s t e r k r o o d b r u i n , h e t r o o d b r u i n van de
z i j den d e r b o r s t d o n k e r d e r , h e t g e e l v a n b o r s t
en b u i k b l e e k e r , en de t e e k e n i n g van k o p , h a i s
en k r o p g e h e e l a n d e r s en zoo a l s volgt .
Hoofdkleur vau den kop, hais en krop geelachtig grijsgroen,
maar de bovenkop met zwartachtige lengtestrepen,
eene streep over de teugels en achter de oogen even als de
geheele keel nagenoeg zwart, eene streep boven de oogen,
eene vlek onder de wangen en een dwarsband onder de keel
citroengeel. In het winterkleed hebben de zwarte vederen
lichte zoomen. Bÿ het wijfje zijn aile kleuren minder levendig,
het zwart aan de keel ontbreekt, en de onderdeelen
zijn meer gevlekt.
Deze soort bewoont het warme, vooral het zuidwestelijke
Europa. Zij broedt echter ook in Wurtemberg, in eenige
graafschappen van het zuidelijke Engeland, en somtijds ook
in het noordelijke Frankrijk. In Griekenland is zij schaars,
daarentegen is zij in Klein-Azië zeer gemeen en schijnt in
dit land de Geelgors te vervangen, die aldaar niet werd
waargenomen. Zij dwaalt somtijds tot de overige streken van
het gematigde E u ro p a , en ook tot ons a f, zoo als een,
eenige jaren geleden, bij Harderwijk gevangen voorwerp kan
bewijzen. Zij heeft in hare geheele levenswijze zeer veel overeenkomst
met de Geelgors ; nestelt in heggen en struiken ,
zelfs in de tuinen, en legt 4 to t 5, grijsachtige, met zwartachtige
vlekjes, stippen en schrapjes bedekte egeren.
Ile Dwerggors. Fmberlza pusllla.
P a l l a s , Reise, I I I , App., n». 30; Zoographia Rossoasiatica,
I I , p. 43, n». 206. — S c h l eg ., Verband, over na-
tuurk. teekeningen, pl. 5. — Buscaría pusilla, B o n a p .
G e h e e l e l e n g t e 5". Vl e u g e l s S t a a r t 2 f f .
De k l e i n s t e van a i l e G o r z e n , en h i e r d o o r gem
ak k e l i j k t e h e r k e n n e n .
Bovenkop en wangen vaal roodbruin, maar de oorstreek
van achteren met zwart omzoomd, en de bovenkop met
twee breede zwarte lengtestrepen, die op het voorhoofd za-
raenkomen. Onderdeelen witachtig, op den krop en de zijden
van den romp in het bruinachtige trekkende en op beide
plaatsen met zwartbruine lengtevlekken; keel door eenen
krans van zwarte vlekken omzoomd. Achterhals bruingroenachtig
grijs. Vederen en pennen van den rug en de vleugels
bruinzwart met breede vaal roodbruine, de middelste
vleugeldekvederen met witte zoomen. Staartpennen bruinzwart;
de beide buitenparen met eene lange, smalle, witte,
wigvormige vlek.
De Dwerggors is gemeen in het noordelijke Rusland en
in Siberië. Hij verdwaalt op den trek in het overige Eui
l : :
1: "
ï'f V
Mf
G.:. ' :
j!"'