geheel bruinachtig. Oogen bruin. Pooten vleeschkleurig bruinachtig.
I ■ Gemakkelijk te herkennen aan zijne verschillende en fraaije
kleuren.
Oud ; Gezigt ponceau-rood, van achteren door een breeden
witten band begrensd, Achterhoofd en van daar een
band achter de oorstreek, zwart. Krop, borst en zijden van
den romp roestkleurig. Midden van den b u ik, onderdekvederen
van den s ta a rt, en stuit wit. Mantel geelbruin. Vleugels
en staart zwart ; maar de groote vleugeldekvederen en
de voorhelft der groote slagpennen hoog citroengeel ; de
slag- en middelste staartpennen wit aan het e in d e , en de
overige staartpennen elke met eene groote en lange witte
vlek.
Jo n g : Vleugels en staart ongeveer als bij de ouden, maar
alle overige deelen zeer licht roestbruin, op den buik in
het wit overgaande en elke veder met eene zwartachtige
vlek.
De Distelvink bewoont het warme en gematigde Europa
en komt ook in Scandinavië noordelijk to t ongeveer 64° voor.
Hij is gemeen in Klein-Azië. De onzen overwinteren in het
warme Europa. Hij houdt zieh bij voorkeur op hooge boomen ,
vooral populieren op, bewoont boschjes of zelfs tuinen ;
komt echter niet in sparrebosschen voor. Moerassen ont-
wijkt hij eyenzeer als het gebergte. Zijn zang is aangenaam.
Hij voedt zieh met de zaden van allerlei p lanten, vooral
van zamengestelde bloemeu, eu voornamelijk van distels ;
eet ook zaden van allerlei andere planten b. v. van brandnetels,
voedt echter zijne jongen met insekten. Men vindt zijn nest
op hooge boomen. Het heeft overeenkomst met dat van den
Vink. De eijeren, 4 tot 5 in getal, zijn blaauwachtig w it,
met paarse of bruine stipjes en schrapjes.
Het §ijsje. Fringilla siiinus.
Der Zeisig. Le tarin. The Siskin.
L inn., p. 322, no. 25. — T emm., I , 371; I I I , 264. —
Buff., Enl. 4 85, fig. 3. — N ozem. en Sepp, I I , 136. —
N aum., pl, 125. — Gould, pl. 197. — Chrysomiiris spinus,
B oie.
Ge h e e l e l e n g t e 4}". V l e u g e l s 2|". S t a a r t T}",
a an h e t e i n d e i n g e s n e d e n .
Bek bij het wijfje en de jongen roodachtig grijs; bij het
oude mannetje vuil vleeschkleurig, aan de punt bruin. Oogen
donkerbruin. Pooten bruinachtig.
A a n zi jne g e r i n g e g r o o t t e , k o r t e n s t a a r t , zeer
p u n t i g e n k o n i s c h e n b e k , en zi jne k l e u r e n ge-
ma k k e l i j k t e h e r k e n n e n .
Oud mannetje: Bovenkop tot in den nek, en kin zwart.
Eene streep boven de oogen, zijden van den kop e n h a ls ,e n
onderdeelen to t aan den buik hoog citroengeel; maar de
oorstreek naar achteren in het grijsgroene trekkende. Overige
onderdeelen witachtig, maar de zijden van den buik en