ff ;
Iff '
I'L
¥ f f . n
604
aan den oever cn legt 2 tot 3 , zelden 4, geel- of grijsachtig
olijfgroene met bruin gevlekte eijeren.
De Kokmeeuw wordt ook menigvuldig op de Zeeuwsche
stroomeu aangetroffen, en broedt in Zeeland langs de binnenzijde
der duinen. Nadere onderzoekingen moeten leeren,
of deze vogels uit Zeeland, welke ik niet heb gezien, tot
onze Kokmeeuw of tot het volgende ras behooren.
» e Kleine kokmeeuw. JLarus caplstratuis.
Temm., I I , 785; IV, 485. — Larus ridibundus minor,
Schleg., llevue critique, p. CXXVII. — A m « capistratum,
Ch. B onap.
Vo l k ome n al s de Ko kme e uw, m a a r i n al le d e e l
e n e e n we i n i g k l e i n e r en zwa k k e r , zoodat het mannetje
ongeveer de grootte bereikt van het wijfje der Kokmeeuw;
b e k e n p o o t e n ook d o n k e r d e r rood. Verblijf
daarentegen eenigzins verschillend. Bewoont Schotland en
le rlan d ; komt to t ons op den trek langs de kusten in
kleine vlugten. Langs den Rhijn tot Zwitserland, in Italie,
en in Afrika tot aan de Kaap waargenomen. Hoogstens als
een ras der Kokmeeuw te beschouwen.
Jle Jlwergmecuw. Larus minutus.
P all., Ite r, I I I , app., n«. 35. — Temm., I I , 787; IV,
490. — N aum., pl. 258. — Gould, pl. 428.
G e h e e l e l e n g t e 11". V l e u g e l s 8}". S t a a r t 3}".
- Bek zwartrood, bij de jongen en in het winterkleed zwartachtig
of roodbruin. Pooten en ooglid hoogrood. Oogen
bruin.
Ze e r g e ma k k e l i j k te h e r k e n n e n a a n h a r e ge-
r i n g e g r o o t t e .
Kleur als bij de Kokmeeuw; maar de groote slagpennen
even als de mantel en vleugels licht blaauwgrijs, met eenen
breeden witten zoom aan het einde der binnenvlaggen.
Broedt in Siberie, noordelijk tot 55°, in Rusland tot
Archangel en het Ladoga-meer. Vroeger nestelde zij ook op
Gothland. Enkele paren broeden ook in het Schleeswijksche,
aan den mond van de Elbe, en aan den Hoek van Holland.
Komt, in enkele ja re n , maar in het algemeen zeer zelden,
in het koude saizoen, in troepen langs onze kust trekken,
verdwijnt echter weldra weder. Nestelt in moerassen , veelal op
drijvende aardschollen. De eijeren, 3 in getale, hebben veel
overeenkomst raet die der Kokmeeuw, maar zij zijn kleiner.
DE ZEEZ’WALUWEN. STEENA.
De Z e e z w a l u w e n , in ons land in het algemeen dieeMw-
Ijes, Sterns of Sterens, in Groningen ook Iksterns genoemd, h e b ben
in het algemeen, zoowel door hare neusgaten en haren
a ch te rte en , als veelal door hare kleuren, o v e r e e n k oms t
me t de M e e uwe n ; ma a r zij zijn doorgaans k l e i n e r .