478
ieder een jong van het tweede broedsel onder hnnne bescherming,
verzorgen h e t, naar het voorbeeld der moeder,
met voedsel en leiden h e t, tot het zelfstandig is geworden.
llct Porcelelnhocntje. Qalllnula porzana.
La marouette.
L ath., Ind., I I , p. 772, n". 19. — Rallus porzana, L inn.,
p. 262, Iff. 2. — Temm., I I , 688; IV, 440. — B uff., Enl.
751. — N ozem. en Sepp, H I , 262. — N aum., pl. 237. —
Gould, pl. 343.
Ge h e e l e l e n g t e 8". V l e u g e l s 4}". S t a a r t I f .
Eek geelgrijs, om den wortel hooggeel, bij de jongeren
rood. Oogen bruin. Pooten groengeel.
Vederen olijfbruin raet groote zwarte en kleine witte vlekken
, die op de vleugels en vooral op de zijden van den
romp de gedaante aannemen van dwarsbanden. Keel en midden
van den buik witachtig.
Het Porceleinhoentje heeft in Europa dezelfde verbreiding
als het Waterhoentje, maar het is veel zeldzamer,
en leeft veel eenzamer en meer verscholen. Het verhuist in
September en October, overwintert regelmatig in het zuiden
van Europa en in Noord-Afrika, en komt in April terug.
Broedt in moerassen ; het nest als bij het Waterhoentje, maar
veel kleiner, ook de eijeren veel kleiner.
479
Het Kleinste waterlioen. « a llin è la Balllonll.
T emm., I I , 692; IV, 440. — Rallus Baillonii, Vieillot,
Nouv. Diet. Déterv., X X V III, p. 548. —- Crex pygmaea,
N aum., pl. 239. — Gould, pl. 344.
Ge h e e l e l e n g t e 6". V l e u g e l s 3 f . S t a a r t 1?".
B e k I".
Bek lichtgroen, längs den bovenkant en aan de punt donkerder;
bij de jongen grijsbruin. Oogen bruin. Pooten licht
roodachtig grijs.
H e t k l e i n s t e d e r E ur op ees che W a t er h o en tj es;
m a a r g e s t a l t e in he t a l g e m e e n di e van h e t P o r c
e l e i n h o e n t j e .
Bovendeelen olijfbruin , op den rug en de vleugels met witte,
in grootere zwarte vlekken ingeslotene, meest overlangsche
vlekken. Onderdeelen graauw, op den buik donkerder en met
witte dwarsbanden. Bij de jongen de vederen der onderdeelen
witachtig met grijsbruine randen.
Dit Waterhoentje bewoont het warme en gematigde Eu ropa;
het komt ook in Azië en in Afrika tot aan de Kaap
voor. Het is in Silezië vrij algemeen, en werd in ons land
bij ’s Hertogenbosch broedende aangetroffen en het wijfje op
het nest geschoten. Levenswijze als bij de voorgaande soort.
De eijeren olijfgeel met olijfbruin gemarmerd.
Eene met dit Waterhoentje zeer verwante soort is Gallinula
minuta of pusilla. Zij is een weinig grooter, heeft nai
tH I ' 1