A,
*51,i
\4 ! i ! ’mï
Itf" ]': i
i-îi'
11 I
412
d e , en insgelijks raet eenen roestkleurigen krop, maar ook
de achterhals roestkleurig, en het voorhoofd, de teugels en
oorstreek bruinzwart. Bewoont Azië en dwaalt somtijds naar
het oostelijke Europa af.
Char, aegyptius. Eene door hare fraaije kleuren zeer afwijkende
soort uit Noord-Afrika, die somtijds naar het heete
Europa afdwaalt. Grootte van Char, hiaticüla; maar de bek
langer en krachtiger, zoo als ook de pooten. De bovenkop, eeue
breede streep aan weêrszijde van den kop, de mantel met zijne
buitengewoon verlengde vederen en een gordel over den
krop groenzwart. Vleugels en staart fijn graauw, maar de
staart- en zwarte slagpennen met witte punten. Keel en eene
lange streep aan weêrszijde van den kop wit. Overige onderdeelen
wit roestkleurig.
De overige Europeesche, ook bij ons voorkomende soorten
zijn de volgenden.
Uc Ctoudplcvlcr. Cliaradrius pluvialls.
In Groningen eenvoudig Plevier en ook Wüster
genoemd.
Ber Coldregenpfeifer. Le pluvier doré. The golden Plover.
L i n n . , p. 2 5 4 , n». 7; Char, apricarïus, ibid. , p. 2 5 4 ,
n». 6. — Char, auratus, S u c k o w , Naturg., I I , p. 15 9 2 . —
Pluviâlis viridis, W i l l u g h b y , Ornith., p. 2 2 9 . — T emm.,
413
I I , 535, 940; IV, 352. — N ozem. en S e p p , I I I , 249, 2
platen. — B u f p ., Enl. 904. —• N a um ., pl. 173. — G ould ,
pl. 294.
G e h e e l e l e n g t e 10". V l e u g e l s 7". S t a a r t 2|". B ek
f" . V o e tw o r t e l 1}".
Ze e r k e n n e l i j k a a n zi jne kl eur .
Bek zwart. Oogen donkerbruin. Pooten donkergraauw. Staart,
zoo als bij aile andere inheemsche soorten, afgerond.
Bovendeelen donkerbruin met bronsachtig gele vlekken, die
op de vleugels in het wit overgaan. Deze gele kleur vormt
op den staart dwarsbanden, treedt op den bals en kop als
de grondtint op, en verbreidt zieh ook, ofschoon slechts
flaauw en tot vlekken afgescheiden, over den met vaalbruine
vlekken bedekten krop. Overige onderdeelen witachtig.
In het zomerkleed zijn daarentegen de zijden van den
kop, de keel, en het midden van krop, borst en buik donke
rzwart, en deze zwarte kleur wordt ter weêrszijde door
wit begrensd.
De Goudplevier broedt in het noordelijke Europa en Azië,
zuidelijk tot op de heidevelden van het noordelgke Duitschland
en ons land, b. v. Noord-Brabant en Gelderland. Hij
verhuist in het najaar, en komt in April terug. Men treft
hem gedurende den trek , in ons geheel land, somtijds vrij
menigvuldig aan. Hij houdt zich bij voorkeur op dorre,
met lage heide begroeide streken op. Hij voedt zich met
pieren, maskers van insekten, eet echter ook allerlei
beziën. De eijeren zijn hleek olijfkleurig, in het geelroode
r
r*MII•
i l K1 i r ‘ i