L
Me Notenkrakcr. Nucllraga carÿocâtactes.
Der Nussknacker. Le casse-noix. The Nutcraker.
CuviER, Règne an., I , p. 423. — Corvus caryocatactes,
L in n ., p. 1 5 7 , n». 10. — T em m ., 1 , 1 1 7 ; I I I , 6 7 . — B ü f p .,
E n l. 50 . — N ozem . en S e p p , I , 7. — N a um ., pl, 58 . —
G o u l d , pl. 2 1 5 .
G e h e e l e l e n g t e 13". V l e u g e l s 7". S t a a r t 4".
Ze e r k e n n e l i j k a a n zi j nen g l a d d e n , r e g t e n
s n a v e l en a a n zi jne kl eur .
Bek en pooten zwart. Vleugels en staart met zijne bovendekvederen
groenzwart, maar de onderdekvederen en de
staartpennen aan het einde wit. Aile overige vederen rosachtig
roe tb ru in , en elke, behalve die van den bovenkop
en nek, met eene groote, witte , druppelvormige vlek.
De snavel i s , volgens de voorwerpen, vooral ten opzigte
zijner meerdere of mindere dikte, aan velerlei afwijkingen
onderworpen.
De Notenkraker broedt in het Karpatische gebergte, in het
Zwart-woud, in de bosschen der gebergten van het Frankenland
en van Zwitserland , in K u rlan d , in Midden-Scandi-
navië en in het gematigde Siberië. In Lapland komt hij
niet voor. Hij is een Standvogel, die echter, zoo als de
pestvogel, in sommige jaren zijn zomerverblijf verlaat, en
in het n a jaa r, bij paren of in kleine familiën verhuizende.
zieh over het overige gematigde Europa verbreidt, om in
het voorjaar naar zijne woonplaatsen terug te keeren. Hij
houdt zieh in sparrebosschen op het gebergte op; en voedt
zieh voornamelijk van hazelnoten, van het zaad van sparreboomen,
en in den winter ook van eikels. Hij vangt echter
ook allerlei insekten, valt kleine vogels a a n , rooft de
jonge vogels en eijeren uit de nesten en eet zelfs beziën
en granen. Hij maakt zijn nest op sparreboomen, zes tot
twaalf voet van den grond. Het heeft overeenkomst met dat
der Kraaijen, maar is kleiner. De eijeren doen aan die vau
den Vlaamschen gaai denken.
DE GAAIJEN. GAERÛLUS.
De grootte der Gaaijen wisselt af tusschen die van eene
Kaauw en eene Lijster. Zij hebben z a c h t e v e d e r e n , eu
di e van den kop zi jn v e r l e n g d en v o rme n e e n e
s o o r t van kui f . De k o p is g r o o t , de bek k r a c h t i g ,
t a m e l i j k h o o g , z i j d e l i n g s z am e n g e d r u k t , en achter
de g e k r o m d e p u n t i n g e k o r v e n . Zij leven in bosschen
, houden zieh op boomen op, waar zij ook nestelen ;
vliegen met rukken; maken allerlei gebaren; zijn onrustig
van aard ; hebben eene zeer schelle stem , en nemen, even
als de Kraaijen, allerlei voedsel tot zieh, Zij worden in
Noord-Amerika, Europa, Algerië en Azië aangetroffen, en
eenige afwijkende soorten komeu zelfs op Nieuw-Zeeland
voor.