HI
b u it, alvorens hem te verslinden, aan doornen te steken
of tusschen takken te klemmen. Hun stemgeluid is krachtig
, maar heesch; velen echter laten, in het voorjaar eenen,
veelal van andere vogels nagebootsten, zang hooren. Zij
houden zieh op boomen of struiken op, en maken daarop
hun eenvoudig n e st, hetgeen 3 tot 4 gevlekte eijeren
bevat.
Men heeft in Europa zeven soorten - van Klaauwieren
waargenomen, van welke de vier volgenden niet in ons land
aangetroffen worden.
Lanius meridionälis, T e m m ., uit Spanje, het zuidelijke
Erankrijk, I ta lie , Griekenland en het zuidelijke Rusland.
Heeft zeer veel overeenkomst met onzen Klapekster: maar
is een weinig kleiner (vleugels 3}}"); de tweede slagpen
is nagenoeg even kort als de zevende; de bek is grooter;
het zwart van de teugels en de oorstreek loopt ook boven
de oogen door; het graauw der bovendeelen tre k t, vooral
op den kop, veel meer in het zwartachtige, en het wit der
onderdeelen, toont eene fraaije bleeke, rosé tint.
Lanius minor, g m e l i n . In het algemeen als onze Klapekster,
maar kleiner en staart korter; vleugels daarentegen
langer ( 4 f ) , en puntiger (tweede slagpen nagenoeg gelijk
aan de vierde); het geheele voorhoofd zwart, en het wit
van krop, borst en buik met eeue fijne en bleeke rosé tint.
Bewoont het warme en gematigde Europa. Gemeen in den
winter in Noord-Afrika. Zelden in het Munsterland. In ons
land nog niet opgemerkt.
Lanius nuhicus, l i c h t e n s t . of personatus, T e m m . (leuco-
metopon, b o n a p .). Niet veel grooter dan een Musch; maar
staart langer (vleugels 3 f , staart 3"). Onderdeelen, voorhoofd,
schoudervederen, wortelhelft der groote slagpennen,
en de twee buitenste paren staartpennen wi t , maar aan den
krop en de zijden van den romp met bleek ros wijnrood,
Overige deelen zwart. Bewoont Griekenland, en is gemeen
in Egypte en Arabië.
Lanius tchagra of L. cucullalus, t e m m . of Telephonus ery-
thropterus, s w a i n s o n ; van Andalusië, ook van de Kaap de
Goede Hoop. Lengte ongeveer van onzen Klapekster: maar
romp kleiner; vleugels veel korter (3}") en veel meer afgerond;
staart langer (4") en meer afgerond; onderdeelen
lichtgrijs; bovendeelen geelbruin, maar de bovenkop, die
aan weêrszijde met eene breede witte streep omzoomd
wordt, even als eene streep op de teugels en achter de
oogen, zwart, de staartpennen, raet uitzondering van het
middelste paar, zwart, maar aan het einde breed wit;
vleugels roestbruin rood; de pennen en vederen in het midden
zwart.
Behalve deze soorten, zegt men, in Zweden eens te hebben
waargenomen Lanius phoenicürus, p a l l ., [Olomela,
b o n a p .).
He overige Europeesche, ook bij ons voorkoraende soorten
zijn de volgenden.