î;
tige tint omzoomd, en hare gronrlldeur is op de bovendeelen
bruingrijs, op de onderdeelen bleek roestgeel.
De Gekraagde roodstaart is over geheel Europa verbreid,
en is een der weinige zangers, welke noordelijk tot Archangel
en de noordkust van Scandinavië voorkomen. Hij wordt
ook in Klein-Azië gevonden, en overwintert in Noord-
Afrika, waar hij zuidelijk tot Senegambië en Nubië gaat.
Hij wordt ook in ons geheel land algemeen broedende aangetroffen.
Men vindt hem bij voorkeur in hosschjes en tu inen,
vooral in de nabijheid van woningen. Hij komt in
April tot ons, en vertrekt in September. Zijn stemgeluid
heeft iets zwaarmoedigs: zijn loktoon is fluitend, zijn zang
aangenaam en zacht. Hij is levendig, en de staart in eene
nagenoeg gedurige zijdelingsche beweging, of op en neder
wippende. In de kamers vrijgelaten, vangt hij dagelijks dui-
zende van vliegen. Hij broedt jaarlijks tweemalen. Het nest
is groot, onregelraatig halfkogelvormig; veelal nit grasstelen
en worteltjes, en van binnen met vele vederen belegd. Het
is in holle boomen, onder de daken of aan begroeide muren
geplaatst, en bevat 5 tot 7, eenigzins glanzige, licht
blaauwgroene eijeren zonder vlekken.
De Zwarte roodstaart. Lusciola tliytls.
Ber Hausr'öthling. Le rouge-queue.
K eys, en B las., p. L IX , n'>. 240. —■ Sylvia thylis, Sco-
POLi , A n n a l . I , p. 157, no. 233. — Motacilla enlhäcus,
L i n n . , p. 335, n». 35. ~ Temm., I , 218; 111, 145. —
N a um . , pl. 79. — G o u l d , p l 96.
G e h e e l e l e n g t e 5 f . V l e u g e l s 3}". S t a a r t 2 f .
Tweede slagpen gelijk aan de zevende.
Oog donkerbruin. Bek en pooten zwart.
T e h e r k e n n e n a a n zi jne kl eur . Va n d e n Gek
r a a g d e n r o o d s t a a r t d o o r d e z e k 1 e u r, d o o r z ijn
e n l ä n g e r e n s t a a r t en de k o r t e r e t w e e d e s l a g p
e n t e o n d e r s c h e i d e n .
S t a a r t me t zi jne d e k v e d e r e n , in iederen leeftijd,
z o o a l s bij d e n G e k r a a g d e n r o o d s t a a r t .
N e s t k l e e d : g r a a uw, overal met vaal gele schachtvlekken;
op de onderdeelen in het rosse trekkende, eu met
onduidelijke, zwartachtige, gegolfde dwarslijnen.
Wi j f j e in iederen leeftijd e n h e t j o n g e m a n n e t j e
in h e t n a j a a r : g r a a uw, min of meer in het rosbruine
t r e k k e n d e ; de vleugels bruin.
O u d m a n n e t j e ; Bo v e n l e i g r a a uw. O n d e r d e e l e n
t o t a a n d e n b u i k , wa n g e n , t e u g e l s en voor ge -
d e e l t e van he t v o o r h o o f d , d o n k e r zwar t . V l e u gel
s mi n of me e r zwa r t , de b u i t e n v a a n d e r k l e i u e
s l a g p e n n e n grootendeels wi t . Buik witachtig. Isa de
ruijing hebben de zwarte vederen lichtere randen.
Het oude mannetje kleurt volgens de luchtstreek of woonplaats,
min of meer volmaakt op; somtijds geschiedt dit
in het geheel niet, en het heeft dan de kleur van het wijfje