i l l M il mi
'y
is dien ten gevolge, dat hij bij ons, op onze duinen, in zandige
streken van Gelderland en op sommige plaatsen van
onze beiden beperkt is. De Kuifleeuwerik is een Standvogel;
intusschen zwerven er velen, waarschijnlijk de eenja-
Hge jongen, in het koude jaargetijde rond. Hij komt, vooral
wanneer er veel sneeuw gevallen i s , ook in de dorpen of
bij de woningen op het platte land, op de straatwegen enz.,
en zoekt er zijn voedsel, hetgeen in allerlei zaadjes, in insekten
en derzelver maskers bestaat. Hij houdt zieh op den grond
op, zet zieh echter somtijds op palen, schuttingen en daken,
maar nooit op boomen. Zijn zang is aangenaam, en
hg laat dien, hetzij zittende, hetzij hoog uit de lucht hooren.
Men vindt het eenvoudige nest, hetgeen veel overeenkomst
heeft met dat van onzen Leeuwerik, op den grond,
zelden op stroodaken of diergelijke meer verhevene plaatsen.
Het bevat 4 tot 5, zelden 6, glanzige, geel- of roodachtig
witte, met graauwe en bruine stipjes, vlekjes en schrapjes
bedekte eijeren.
DE GOEZEN. EMBEEIZA.
' D e G o r z e n zi jn g r a a n - en i n s ek t en - e t en d e vog
e l s o n g e v e e r van de g r o o t t e van o n z e Mu s s
c h e n en Vi nken, ma a r me t e enen l ä n g e r e n s t aar t ;
me t e e n e n kege l vormi gen en k o r t e n s n a v e l ; wi e n s
o n d e r k a a k van a c h t e r e n e e n e n mi n of me e r ui t -
s t e k e n d e n z i j r and h e e f t en s t e r k n a a r d e n mondrii
ä! iiiUi’î!
h o e k a f h e l t , t e rwi j l de z i j r a n d e n d e r b o v e n k a a k
i n g e t r o k k e n zi jn, en d e z e k a a k vau b i n n e n , in
h e t mi d d e n , g ewo o n l i j k v a n een mi n of me e r in
he t oog v a l l e n d k n o b b e l t j e v o o r z i e n is. De staart
heeft ongeveer de lengte van den romp en is aan het einde
een weinig ingesueden. De vleugels zijn van middelmatige
lengte en van negen groote slagpennen voorzien. Zij houden
zieh in boschjes en struiken o p , komen veel en nestelen
ook op of digt bij den grond. Hare eijeren ziju, op
eenen lichten grond, veelal met donkere gekronkelde schrapjes
als beschreven, weshalve de Geelgors, door het volk,
in sommige streken, Schrijver genoemd wordt. Deze vogels
ontbreken in Achter-Indie en Australië. De meeste Ame-
rikaansche soorten behooren tot een eenigzins afwijkend geslacht,
hetgeen de Musschen nadert. Het ware vaderland
der eigenlijke Gorzen is derhalve Europa, Afrika en Azië
met uitzondering der zuidoostelijke gedeelten.
De met zekerheid bekende Europeesche soorten, welke
to t nog toe niet in ons land werden aangetroffen, zijn de
volgenden.
1. Emberiza melanocephdla. Krachtiger en een weinig grooter
dan onze Geelgors. Onderdeelen en hals geel. Bovendeelen
bruin. Bij het oude mannetje de bovenkop en wangen zwart,
en de rug geelachtig roodbruin. Bewoont het warme Europa.
Dwaalt somtgds naar Midden-Europa af, zelfs op Helgoland
waargenomen.
2. Emb. aureola. Kleiner dan de Geelgors. Het oude man