niet veel, dat der mannetjes daarentegen meestal aanzienlijk.
De wijfjes zijn steeds een weinig grooter en krachtiger
dan de mannetjes.
Deze vogels worden in alle werelddeelen aangetroffen. Zij
bewonen gewoonlijk min of meer vlakke, sommigen uitsluitend
moerassige streken. Zij roesten zelden of nooit. Hunne
vlugt is gelijkmatig, zwevend, maar niet zeer schielijk. Zij
voeden zieh met kleine zoogdieren, vogels en eijeren,
met kruipende dieren, insekten, wormen of somtijds zelfs
met visschen. Zij vliegen, om hunnen buit te bespieden,
op eene geringe hoogte, längs den grond heen, stooten
daarop, zoodra zij hem ontwaren, pakken hem met de
klaauwen, verslinden hem op de plaats zelf, waar zij hem
gevangen hebben en rusten alsdan veelal op eene verheven-
heid van den grond uit. Men ziet hen tamelijk regelmatig
op bepaalde tijden over hun jagt-district vliegen. Zij maken
hun eenvoudig nest op den grond, hetzij in het rie t, hetzij
in het gras of in de struiken, en leggen 3 tot 4 eijeren,
welke gewoonlijk eenkleurig, witachtig groen zijn, en ook
aan de binnenzijde eene fraaije, groene kleur hebben.
De soorten met eenen duidelijken krans om het gezigt
(Strigiceps) schijnen meer bepaaldelijk drooge; die zonder
duidelijken krans en met krachtigere pooten, moerassige
streken te bewonen. Men heeft in Europa vier soorten van
dit geslacht waargenomen, van welke er echter tot nog toe
slechts drie in ons land aangetroffen werden. Van de vierde
zullen wij bij den Graauwen kuikendief gewag maken.
De Dlaauwe kuikendief. Circus cyaneus.
In Gelderland Elsebusch en Blaauwe stootvogel; in Drenthe
Noordsche valk, in Groningen Blaauwschild genoemd.
Die Kornweihe. Uoiseau St. Martin, la soubuse.
The Hen-harrier.
B e c h s t e i n , Ornithol. Taschenbuch, p. 2 5 , n®. 2 0 .— Falco
cyaneus, L i n n . , p. 126, iff. 10 — Circusgallinarius, S a y l a -
NY, p. 264. — Temm., I , 72; I I I , 4L — B u f e o n , Enl.
459 (oud mann.); 443 (oud wijfje); 480 (jong). — No z em.
en S e p p , IV, 391. — N a u m a n n , pl. 38 en 39. — G o u l u ,
pl. 33. — S c h l e g e l en S u s e m i h l , pl. 37. — S c h l e g e l ,
Tijdschr. v. Jagtkunde, 1851, fig. 7 (oud wijfje). — Slrigi-
ceps cyaneus, B o n a p .
G e h e e l e l e n g t e 18 t o t 19". V l e u g e l s 13} t ot 14".
S t a a r t 8} t o t 9". V o e t 2} t o t 2 |" . Mi d d e 11een l^V"-
Vl e u g e l s d r i e v i e r d e van d e n s t a a r t b e d e k kende.
D e r d e en v i e r d e s l a g p e n o n g e v e e r van
ge l i jke l e n g t e en v oor de o v e r i g e n u i t s t e k e n d e .
Ve d e r k r a n s om h e t g e z i g t z e e r dui de l i j k. P o o t
e n , o o g e n en w a s h u i d geel . P o o t e n s l ank.
Oud mannetje: Geheel l i c h t b l a a u w a c h t i g g rij s;
maar de groote slagpennen zwart, en het voorhoofd, eene