bij de jongen grijsbruin. P o o t e n g e e l a c h t i g v l e e s c h -
k l e u r i g . G e s t a l t e s l ank.
Gemakkelijk t e h e r k e n n e n a a n de b r e e d e , r o e s t k
l e u r i g e z oo me n d e r p e n n e n en v e d e r e n van de
vl euge l s . Hoofdkleur der b o v e n d e e l e n r o s a c h t i g
gr a auw. O n d e r d e e l e n wi t , bij de o u d e n in d e n
z ome r met e e n e f i jne r o s e - t i n t . S t a a r t p e n n e n
d o n k e r b r u i n , het b u i t e n p a a r g r o o t e n d e e l s
wi t .
Gemeen in geheel Europa tot aan den Poolkring ; ook in
Klein-Azië en in den winter in geheel Noord-Afrika waargenomen.
Is ook bier te lande de gemeenste soort van
Grasmusschen. Vertoeft bij ons van half April tot het
einde van Augustus. Houdt zieh bij voorkeur in doornstruiken
op, wordt echter in heggen, heesters, het hakhout
längs boschjes, wegen en slooten, zelfs in het riet längs de
Waterkant, overal aangetroffen. Hij is levendiger en schuwer
dan de Zwartkop en Tuinfluiter. Wanneer hij zijnen niet on-
aangenamen, fluitenden zang hooren la a t, vliegt hij veelal in
de hoogte, om echter dadelijk weder in de struiken neder
te dalen. Zijn nest is zeer los uit droog gras gemaakt:
men vindt het in doornen, heggen en stru ik en , gewoonlijk
op manshoogte of lager; en het bevat 4 tot 6 veelal witachtige,
met olijfgroene, olijfbruine, grijze en zwartachtige
vlekjes, stipjes en schrapjes bedekte eijeren.
«e Braamsluiper. Sylvia currüca.
Ook Brummeldiefje; bij Haarlem Babbelaartje, in Noord
Brabant Garendiefje, en in Groningen Kersenpikker
genoemd.
Bas MMerchen. La babillarde.
L a t h a m , Index I I , p. 500, sp. 9. - T emm., I , 209;
I I I , 134. — N ozem. en S e p p , I I , 139. — N a hm ., pl. 7 7 .—
G o u l d , pl. 125, fig. 2.
Ge h e e l e l e n g t e 4 f . V l e u g e l s 2.}". S t a a r t If}".
B e k vui l l o o d k l e u r i g , aan de punt zwartbruin. O o g
l i c h t b r u i n , jong licbtgrijs. P o o t e n l i c h t l o o d k l e u rig.
G e s t a l t e s l ank.
Weinig onderscheid in kleur tusschen sekse, leeftijd en
jaargetijde. Bo v e n d e e l e n brui ngr i j s . Ko p v a n boven
en a a n de zi jden zwa r t g rij s. Het buitenpaar staartpennen
gedeeltelijk wit. O nd e r d e e l e n wi t , op de zijden
van den romp en op den krop, geelachtig grijs of met eene
rosetint.
Bewoont geheel Europa tot het zuidelijk Lapland; het
gematigde Azië tot Oost-Siberie; en overwintert in Noord-
Afrika. Wordt ook vrij algemeen broedende gevonden in de
provinciën Groningen, Gelderland, Noord-Brabant, maar is
in het algemeen vrij scliaars in de längs de zee gelegene