390
s ig e , met riet begroeide streken , vooral aan den mond der
rivieren; zoeken hun voedsel, hetgeen in visschen, vischkui
t , kikvorschen, insekten, slakken en wormen bestaat,
uit het moerassige water, eu maken hun nest in het rie t,
op struiken of boomen.
Men heeft, in ons werelddeel, slechts eene, ook bij ons
voorkomende soort: dit is.
Oe Lepelaar. Platalca leucoroilia.
Ook Lepelgans genoemd.
Der Löffelreiher. La .spatule. The Spoonbill.
L in n ., p. 231. —• Pl. leucerodius, G log er. — T emm., I I ,
595; IV , 387. — B u e e ., Enl. 405. — N ozem. en S e p p ,
I I , 171, 173. — N a um ., pl. 230. — G o u l d , pl. 286.
Ge h e e l e l e n g t e 30". V l e u g e l s 15". S t a a r t 5".
Bek' zwart, van voren boven op de schijf, okergeel.
Oo g k r i n g , t e u g e l s en k e e l me t e e n e na akt e , rood-
a c h t i g g e l e h u i d b e k l e e d . Oogen bij de jongen witachtig,
bij de ouden bloedrood. Pooten zwart. De vederen
van het achterhoofd bij dc ouden sterk verlengd en eene
hangende kuif vormende.
O n d e r a l l e i n h e ems c h e voge l s d a d e l i j k t e her -
391
k e n n e n a a n den e i g e n a a r d i g e n vorm van zijn
e n bek.
Ve d e r e n g e h e e l wi t , de krop en van daar veelal een
ring om den hals isabelkleurig; bij de jongen, de längste
groote slagpennen gedeeltelijk zwartachtig. Het oude wijfje
is volmaakt gekleurd als het oude mannetje; het heeft eene
even groote kuif, en de luchtpijp is ook in niets verschillend.
De Lepelaar bewoont het heete en gematigde Europa,
broedt niet zoo ver noordelijk als Scandinavië, en wordt
zelfs in Groot-Brittanje, ofschoon zeer enkel aangetroffen. Hij
komt daarentegen ook in Noord-Afrika en in Klein-Azië tot
Dekan voor. Intusschen is hij in al deze landen, slechts tot
e e n , naar evenredigheid zeer klein getal bepaalde streken,
in het bijzonder Hongarije en de aangrenzende landen, het
heete Frankrijk eu ons land beperkt. In ons land wordt
hij voornamelijk aan of niet ver van de monden der groote
rivieren, b. v. vau het Biesbosch, Nieuwerkerk aan deu IJssel
eu de nabijgelegene plassen tot het eiland Rozenburg aau
den mond der Maas, broedende aangetroffen. Hij zwerft vau
daar, meestal in den nazomer tot kleine familiën of zelfs
groote troepen vereenigd, naar andere moerassige streken of
plassen met wier droogmakiug men bezig is , en wordt alsdan
vooral ook op de slibbeu der Zeeuwsche stroomeu en
aan den Helder, somtijds ook hier en daar meer landwaarts
i n , aangetroffen. De Lepelaar verlaat ons in September
en keert tegen April terug. Hij vliegt meestal zoo hoog,