i
op de gebergten van het vaste land van Indië voor, en
werd ons zelfs van Java gezonden {Pallenura javensis, Bon
a p a r t e ).
. Deze fraaije vogel komt reeds in het begin van Maart
aan zijne broedplaatsen, en vertrekt eerst laat in het jaar,
of overwintert er zelfs niet zelden. Hij houdt zieh bij voorkeur
aan stroomende beken of riviertjes, voornamelijk iu
het gebergte op. Men vindt hem veelal ook in de nabijheid
der woningen, waar hij zijn voedsel op de mesthoopen gaat
zoeken en op de daken gaat zitten. Hij zet zieh ook gaarne
op boomen en slaapt aldaar. Zijn zang is aangenaam. Hij
maakt zijn nest in gaten van muren of aan den oever der
wateren: het is van mos, plantenwortels enz. vervaardigd,
van binnen met haren en wol belegd; en bevat gewoonlijk
5 tot 6, vuil witte, met geelgrijs geschakeerde eijeren. Hij
maakt jaarlijks twee broedsels.
DE L IJS T E R S . TURDUS.
De Lijsters hebben in hun maaksel veel overeenkomst met
de Zangers, vooral de Nachtegaalachtige of met andere bij
of op den grond levende soorten, zoo als ook, en wel voornamelijk
met de Tapuiten; maar zij zijn meestendeels wel veel
grooter, zoodat de grootste soorten eene Tortelduif, de
kleineren eenen Leeuwerik in grootte evenaren.
Zij leven in het h o u t, sommigen ook op rotsen ; voeden
zieh met insekten en beziën, en zijn in grooten getale over
den geheelen aardbol verbreid.
In ons land werden tot nog toe acht soorten van dit
geslacht waargenomen, van welke er twee, slechts toevallig,
uit Azië tot ons komen.
Buiten dezen kent men er nog twaalf anderen, welke tot
de Fauna van het overige Europa behooren.
Slechts twee dezer broeden in ons werelddeel. Dit zijn de
beide RotsUjsters, Turdus [Montícola) saxatilis en Turdus
(Petrocossyphus) cyaneus, die op rotsen leven, en in som-
raige opzigten de Tapuiten naderen. Zij bewonen beide de
gebergten of rotsachtige streken van het warme Europa,
gaan noordelijk tot het Beijersch hoogland, en eerstgenoemde
längs den Rgn tot Coblentz. Zij hebben ongeveer
de grootte van de Koperwiek. Eerstgenoemde is geken-
schetst door haren zeer korten rosgeelrooden staart: welke
kleur zieh ook bij de ouden op de onderdeelen tot aan der
hals u itbreidt, terwijl deze even als de kop grijsblaauw is en de
overige kleine vederen der bovendeelen donkerder en met
wit vermengd zijn. De tweede soort, de Blaauwe lijster is
gekensehetst door haren grooten bek en door de donker
grijsblaauwe kleur van al hare vederen, die bij de jongeren
flaauw en door zwarte en lichte halvemaanvormige dwarsstrepen
afgebroken is.
De tien overige soorten komen, even als de Vale en Sibe-
rische lijster, slechts toevallig op den tr e k , naar Europa.
Vijf van deze dwalen uit Azië naar ons werelddeel af.