de meren van Zwitserland; overwintert in het gematigde
Europa en keert, somtijds tamelijk laat in het jaar, naar
hare broedplaatsen terug. Velen, vooral de ouden, schijnen
echter niet te verhuizen, of in den winter slechts rond te
zwerven. Zij voedt zich met visschen en allerlei kreeft- en
weekdieren en duikt, om laatstgenoemden te vangen, tot eene
aanzienlijke diepte in de zee. Haar dons, waarmede zij haar,
uit droog gras en mos gevormd nest inwendig dik belegt,
wordt verzameld en zeer duur betaald. Zij wordt derhalve
aan hare broedplaatsen bescherrad, is alsdan weinig schuw,
en maakt haar nest aan bewoonde plaatsen, b. v. op I J s land,
digt bij de woningen of zelfs daarin. Men neemt het
dons twee- of driemaal weg, tot dat het wijfje en eindelijk
ook het mannetje zich borst en buik geheel kaal geplukt
hebben. Ook de eijeren, die grijsachtig groen van kleur en
5 in getale zijn, neemt men weg, om ze te eten, zoodat
elk wijfje een vijftiental legt, alvorens zij aan het broeden
komt. De jongen ziju met bruingrijs dons bedekt, en worden
door de ouden dadelijk naar zee gebragt.
De Zwarte «eeiiend. Anas nigra.
Ook Wigstaart, en even als de meeste ons land bezoe-
kende eenden Noordsche eend genoemd.
La macreuse.
L inn., p. 196, iff. 7. — Oidemia nigra, Elem. — Melanitta
nigra, B oie. — Temm., I I , 856; IV, 543. — Buee.,
Enl. 978. — N ozem. en S epp, IV, 336. — N aum., pl.
312. — Gould, pl. 378.
G e h e e l e l e n g t e 19". Vl e u g e l s 9". S t a a r t 3
Be k zwa r t , om de n e u s g a t e n or anj e. Oogen bruin.
Pooten grijsachtig bruin, de zwemvliezen zwart.
Ze e r k e n n e l i j k a a n h a r e n w i g v o r m i g e n s t a a r t ,
d e n k n o b b e l we l k e n me n bij h e t oude ma n n e t j e
aan d e u w or t e l de s s n a v e l s o n t wa a r t , en de bij het
mannetje in het prachtkleed eentoonig zwarte, bij het wijfje
bruine, maar op de onderdeelen lich te re , en aan de keel,
de zijden van den hals, en het midden van borst en buik,
veelal in het witachtige trekkende, kleur der vederen. Jong
en na de ruijing ongeveer als het wijfje.
De jonge mannetjes beginnen reeds in den winter allengskens
om te kleuren en hebben in het voorjaar veelal
hun prachtkleed verkregen.
De Zwarte zeeöend broedt in de koude streken der oude
wereld; in ons werelddeel op IJ s lan d , in Noorwegen zuidelijk
tot 60°, in het noordelijke Rusland en onder gelijke
breedte in Siberië. Zij komt ook aan de kust van Japan
voor. Zij verlaat hare broedplaatsen, wanneer zij haar prachtkleed
aangelegd heeft, en komt alsdan in tamelijk groote
menigte aan de kusten van het gematigde E u ro p a , somtijds
tot aan de kusten van de Middellandsche Zee, gaat ook
landwaarts in op rivieren en meren, en keert in het voorjaa
r op hare broedplaatsen terug. Bij ons is zij veelal gedu