5 4 2
De Pjjlstaart. Anas acuta.
Door de Amsterdamsche poeliers Langhals genoemd.
Die Spiessenie. Le pilet.
L in n ., p. 202, uo. 28. — Anas caudacüla, G essn., A v.,
p. 117. Anas longicauda, B r i s s . — Dafila acuta, B o r ap..
L i s t , p. 56. — Dafila caudacula, E yton. — T emm. , I I ,
838; IV, 532. — B u f e ., E n l 954. — N o zem. en S e p p , H ,
178. — N a um ., pl. 301. ~ G o u l d , pl. 365.
G eh e e l e l e n g t e 24". V l e u g e l s 10}". S t a a r t ; mid-
d e n p e n i i e n 6}"; z i j d e l i n g s c h e p e n n e n 3".
Bek g r i j s bl a a uw. Oo g e n geel . P o o t e n g r ijs .
H e t l i g c h a a m s l a n k e r en p l a t t e r , de h a l s l a n ge
r dan bij dc o v e r i g e i n l a n d s c l i e E e n d e n . I n
h e t p r a c h t k l e e d d e rn i d d e n s t a a r t p e n n e n s t e r k
v e r l e n g d en de s p i e g e l g r o e n , n a a r b u i t e n p u r p
e r b r u i n .
Mannetje in het prachtkleed : Kop en voorhals bruin met
bronsgroenen weêrschijn. Onderdeelen en van daar eene streep
naar het achterhoofd wit. Bovendeelen en zijden van het
ligchaam met fijne zwartbruine en witte dwarse zigzag-lijnen.
Vleugeldekvederen bruingrijs, de grooten met rosse randen.
Schoudervederen zwart met grijswitte zijranden. Midtlen-
staartpennen zwart, de overigen lichter, met grijswitte zijranden.
Onderdekvederen van den staart wit.
e.- , .'yif ' " '
5 4 3
Wijfje; Staart wiggevormig, maar zonder verlengde mid-
den-staartpennen. Kleur en teekening ongeveer als bij het
wijfje der Wilde eend, maar zonder spiegel, en de staa rtpennen
bruin met rosse dwarsbanden.
De Pijlstaart broedt in het noordelijke Europa en Azië:
b. V. op IJ s la n d , (maar niet op Groenland, waarheen hij
slechts zelden afdwaalt); in Scandinavië, hoe noordelijker,
hoe menigvuldiger; ook in Pommeren, maar zeer zelden in
het overige Europa ; bij ons intusschen vrij menigvuldig. Daarentegen
komt hij, somtijds reeds in Augustus, in taraelijken
getale, naar het gematigde en zelfs het warme Europa, en
overwintert, waar het water open blijft. In Scandinavië
nestelt h ij, zoowel op eilanden in de zee, als aan de meren
of rivieren binnen ’s lands. Hij voedt zich vooral van het
zaad van waterplanten, eet echter ook veel beziën, vooral
van Vaccinium myrtillus.
De Dergccnd. Anas ta«lorna.
Die Brandente. La tadorne. The Shieldrake.
L in n ., p. 1 9 5 , n». 4. — Tadorna Bellonii, L e a c h . —
Tadorna familiaris, B o ie . — T emm., I I , 833; IV, 531. —
B u f f ., Enl. 53. — N ozem. en S e p p , I I , 191, 2 platen.—
N a um., pl. 298. — G o uld, pl. 357.
G e h e e l e l e n g t e 23". Vl e u g e l s 12". S t a a r t 4".
Ze e r k e n u e 1 ij k a an h a r e g r o o t t e , h a r e u o p-
- 5
■'iip
l-I ' "'slî
■■ i
■ V k .;
■ j i g ; :