l i
iì'ÉÌb
u i k b l e e k e r , op de z i j de n v e r l o o p e n d e , en h i e r
door z e e r sma l l e o v e r l a n g s c h e s t r e p e n a f g e br
oken.
Deze Specht bewoont in het algemeen dezelfde landen
als de Bonte specht, maar hij is overal minder gewoon.
In ons land werd hij eenige malen in Noord-Brabant en in
Gelderland, nabij de grenzen van Duitschland waargenomen.
Hij houdt zieh in bosschen op, broedt echter niet in
sparrebosschen. Hij heeft voor het overige, ten opzigte zij-
ner levenswijze, de grootste overeenkomst met den Bonten
specht; zijne eijeren zijn een weinig kleiner.
We Kleine bonte specht. Picus minor.
L ’épeichette.
L in n ., p. 1 7 6 , n°. 19. — T emm., I , 3 9 9 ; I I I , 2 8 3 . —
N ozem. en S e p p , IV, 3 5 7 . — B u f f ., E n l, 596. — N a um .,
pl. 136. — G o u l d , pl. 23 1 . — S u sem., V I I , pl. 8, fig. 3
en 4.
G e h e e l e l e n g t e 6". Vleugels 3}". Staart 2}".
De k l e i n s t e van a l l e i n h e em s c h e S p e c h t e n .
K l e u r e n in h e t a l g e m e e n al s bij den B o n t e n
s p e c h t ; ma a r de m i d d e l r u g wi t , en zoo al s de
wi t t e s c h o u d e r v e d e r s van zwa r t e d w a r s b a n d e n
v o o r z i e n . Ge e n r ood a a n d e n o n d e r b u i k en de
o n d e r d e k v e d e r e n van d e n s t a a r t . K r u i n bij h e t
wi j f je wi t a c h t i g , bij h e t m a n u e t j e rood. Ge e n
zwa r t e h a l s k r a a g . Zi j den van het ligchaam, als bij
den Middelsten bonten specht, met smalle, overlangsche
strepen. Woonplaats en levenswijze als bij de beide voorgaanden.
Komt in het najaar op de vinkenbanen. Bij ons, in Noord-
Brabant en Gelderland broedende, ook in Groningen waargenomen.
Eijeren veel kleiner dan bij beide voorgaande
soorten.
DE DEAAIHALZEN. ÎYNX.
De Draaihalzen hebben, zoo als de Spechten, g ewo n e
k l im p o o t e n , e e n e l a n g e k l e v e r i g e t ong, en eenen
regten, kegelvormigen bek; maar hunne v e d e r e n zijn
z a c h t , de s t a a r t p e n n e n zijn noch stevig noch puntig,
maar a f g e r o n d , de t ong heeft g e e n e w e d e r h a ak j e s ;
de n e u s g a t e n zijn s p 1 e e t v o r m i g, z o n d e r b o r s t e l v
e d e r e n en doorboren een week vlies. Het zijn vogels van
6 t o t 7 d u im l e n g t e , hunne v e d e r e n zijn b r u i n
en g e e l a c h t i g g e s c h a k e e r d , en hun bek is k o r t e r
dan de kop.
Er zijn slechts een klein getal soorten van dit geslacht
bekend;' zij hebben in het algemeen onderling veel overeenkomst,
en zijn beperkt tot Europa, Afrika en het vaste
land van Azië tot Japan. Zij bewonen bosschen of enkele
boomen, vooral wanneer die längs het water staan. Zij
vliegen meest laag bij den grond en hunne vlugt is met
schielijk. Zij klimmen n ie t, maar springen van tak tot tak