■•«nt««," , -.o f
}i 1
]hi
486
De Kraan is eigenlijk een bewoner van de oostelijke helft
van Europa en het nabijgelegene Azië. Hij broedt in Pommeren,
Polen, Silezië, zeer menigvuldig in Koerlaud, zelden
in Denemarken en in Beijeren, in Scandinavië echter
noordelijk tot 68°. Hg trek t, meestal bij nachttijd, zeer hoog
in de lucht, in October en November, tot troepen van vele
honderden vereenigd, naar het zuiden. De meesten gaan tot
Soedan, een klein getal overwintert in Algerië en in het algemeen
längs de Noordkust van Afrika. In het einde van Maart
of in April komen zij van hun winterverblijf op hunne broedplaatsen
terug. Zij trekken thans nog jaarlijks in groote troepen
door het Munstersche, en d it was vroeger ook bij ons
zeer gewoon. In nieuwere tijden geschiedt dit minder algemeen;
zg worden ten minste slechts nog in sommige heidestreken,
b. V. in Noord-Brabant, Gelderland enz., rüstende
aangetroffen. Ook in Engeland, waar de Kraan vroeger gemeen
was, is hij thans zeer zeldzaam. De lokstem, die zij
op den trek laten hooren, klinkt trompetachtig. De Kraan
voedt zich met insekten, wormen, kikvorschen, muizen,
spitsmuizen, jonge vogels, granen, peulvruchten, gras, wortelen
van kruiden enz. Hij maakt zijn groot nest tusschen
struiken op drooge plaatsen in moerassen. Het bevat gewoonlijk
3 , zelden 3 eijeren, somtijds zelfs slechts 1 ei;
deze hebben de grootte van ganzen-eijeren en zijn bleek
olijlkleurig raet vaal roestroode vlekken en stippen. De jo n gen
verlaten het nest vroegtijdig en kruipen bij gevaar weg.
487
DE WATERVOGELS; NATATORES.
Deze vogels, welke men ook noemt, zijn vooral
gekensehetst door h u n n e p o o t e n , we l k e ve e l a l k o r t
en wi e r d r i e v o o r t e e n e n v a n z e e r g r o o t e zwemv
l i e z e n v o o r z i e n zi jn, t e rwi j l d e a c h t e r t e e n , wanne
e r d e z e n i e t o n t b r e e k t , s omt i j d s ook d o o r
een vl i e s o mz o omd , of zel f s (bij de Pelikaanvogels),
r a e t d e n b i n n e n t e e n d o o r een vl i e s v e r e e u i g d i s .
De S c h e n k e l s zijn in den regel t o t a a n o f d i g t bij
den v o e two r t e l , di e s t e e d s n a a k t is, me t v e d e r
e n b e d e k t , maar met de dijen gedeeltelijk door de huid
van den romp orasloten. Hunne vederen staan zeer digt en
zijn met vele donsvederen vermengd. De mannetjes zijn
in den regel (bij sommigen, b. v. de Pelikaanvogels, aanmerkelijk)
grooter dan de wijfjes. Zij leven op of in dc
nabijheid van het water, en zijn goede zwemmcrs. Bij
sommigen, b. v. de Meeuwvogels, zijn de vleugels zeer
lang en bijzonder tot het vliegen geschikt; bij anderen,
b. V. de Duikvogels, zijn zij zeer k o rt, en bij eenigen
zelfs zoo kort, dat zij tot het vliegen geheel ongeschikt zijn.
De meesten nestelen op den grond. Velen leven vau dierlijk
voedsel, anderen tevens van plantenstoffen. Zij worden in
alle werelddeelen aangetroffen, en vormen de groote familiën
der Duik-, Eend-, Pelikaan- en Meeuwvogels.