I il', ‘il
overigen deelen wit. Alle vederen, behalve die van de keel
en den onderbuik met bruine vlekken, welke op kop, bals en
onderdeelen langwerpig, op de overige bovendeelen zeer breed
zijn, en aan welke zich hier, zoo als op de zgden van deu
romp, dwarse vlekken aansluiten. Staart met talrijke bruine
dwarsbanden.
De Wulp bewoont het warme en gematigde Europa, en
broedt in Scandinavië noordelijk tot 66°. Hij overwintert in
Noord-Afrika, en wordt aldaar slechts van November tot
Maart aangetroffen. Hij komt ook in een groot gedeelte van
Azië voor; maar de voorwerpen van het oostelijke Azië,
den Indischen Archipel, Australië en de Zuidzee-eilanden
hebben gewoonlijk eenen längeren bek dan de onzen, en
worden derhalve veelal beschouwd als behoorende tot andere
soorten. Hij nestelt in de meeste landen in moerassige of
vlakke, raet gras begroeide maar waterrijke streken; längs
onze kust broedt hij daarentegen in de duinen, en begeeft
zich eerst na den broedtijd naar de schorren, platen of
moerassige plaatsen aan de monden der rivieren. De Wulp
voedt zich met wormen, insekten, en derzelver maskers,
met slakken, allerlei kleine kreeftdieren, en eet ook beziën.
Zijn stemgeluid is diep, maar zeer aangenaam flnitend.
Hij is schuw, en maakt zijn nest op den grond, in het
hooge gras, uit gras en plantenworteltjes. Het bevat 4 , groote,
olijfgroene, met groote zwartbruine vlekken bedekte ei
jeren.
Me Itcgenwulp. IVumenius pliaeopus.
Ook Kleine wulp en Regenfluter, in Groningen Regenwilp
en Kleine wilp genoemd.
Ber Regenbrachvogel. Le corlieu.
L ath., Ind., I I , p. 711, n“. 6. — Scolopax phaeopus,
L inn., p. 24 2 , nG 3. — Numen. minor, Briss., V, p. 317,
no. 2. — T emm., I I , 604; IV, 394. — B u rr., Enl. 8 4 2 , -
N ozem. en Sepp, IV, 305. — N aum., pl. 217. — Gould,
pl. 303.
Ge h e e l e l e n g t e 15". V l e u g e l s 9". S t a a r t 3}". Bek
2} I". V o e t w o r t e l 2 J".
K l e u r en t e e k e n i n g d e r v e d e r e n in h e t a l g e me
e n en ook di e van den be k, de oogen en p o o t
e n , al s bij den Wu l p ; m a a r a a n z i e n l i j k k l e i n e r ,
de bek veel k o r t e r , e n d e grondkleur van den staart
meer bruinachtig.
De Regenwiilp broedt in d e , binnen of nabij den pool-
kring gelegene, landen der oude wereld: b. v. in IJ s la n d ,
in het noordelijke Scandinavie en Siberie. Hij verlaat deze
streken vroeg in het jaar, trekt tot Noord-Afrika, alwaar
hij, in den winter, in Algiers en ook op Madera aangetroffen
word. Men heeft zelfs voorwerpen op Borneo en Man