■« i . il
iir=
nu
ih
t i j
540. — Buff., Enl. 971, 972. — N ozem. en Sepp, I I I ,
253. — N aum., pl. 306. — Gould , pl. 360.
G e h e e l e l e n g t e 19". Vl e u g e l s r u i m 9". S t a a r t ,
n a g e n o e g 3".
Bek blaauwachtig zwart, aan de zijden zwart. Pooten
bruinrood. Oogen goudgeel.
Ze e r g e k e n s e h e t s t o n d e r de i n h e ems c h e s o o r t
en d o o r h a r e n , v o o r a l n a a r v o r e n , s t e r k ve r b
r e e d e n , l e p e l v o r m i g e n bek.
Spiegel goudgroen. Groote vleugeldekvederen mat groenzwart,
aan het einde wit; raidden- en kleine vleugeldekvederen
grijsblaauw.
Mannetje in het prachtkleed; Kop eu hais goudgroen.
Krop tot achter den hals, voorste schoudervederen en zijden
van den stuit wit. Borst en buik roestkleurig roodbruin.
Rug groenzwart. Achterste schoudervederen smal, verlengd,
en wit met groenzwarte randen. Staartvederen bruin raet
breede witte randen.
Wijfje; behalve de vleugel, ongeveer als het wijfje van
de Wilde eend.
De Slobeend bewoont de koude en gematigde streken van
het geheele noordelijke halfrond, en gaat op vele plaatsen
ver zuidelijk. Zij broedt niet in IJ s la n d ; maar in Scandinavië
noordelijk tot 67°, in K,uslaud tot Archangel. Zij is
in Japan even gemeen als in Noord-Amerika, komt in
Klein-Azië, Noord-Afrika en zelfs de Kaap de Goede Hoop
voor. Zij nestelt vrij algemeen op onze wateren, en trekt
in den winter grootendeels weg, om zieh naar plaatsen te
begeven , waar het water niet bevroren is. Men vindt haar
nest in het riet of op weilanden, en zij legt 7 tot 1 4 , vuil
geelachtig witte eijeren.
He Wintertaling. Anas crecca.
In Groningen soms Teling, doch aldaar gewoonlijk en in
Gelderland KrUc genoemd.
Die Krik-Ente. La sarcelle d’hiver. The Teal.
L i n n . , p. 2 0 4 , n<>. 33. — Querquedula crecca, Steph. —
Temm., I I , 8 4 6 ; IV, 539. — Buff., E n l . 9 4 7 . — N ozem.
eu S epp, I I , 147, 2 p la te n . — N aum., pl. 3 0 4 . — Goulu,
pl. 362.
G e h e e l e l e n g t e 14". V l e u g e l s 6 | " . S t a a r t 2 | " .
Bek zwart. Oogen bruin. Pooten grijsachtig loodkleurig.
De k l e i n s t e van a l l e i n h e e m s c h e E e n d e n , en
h i e r a a n , e v e n a l s a a n h a r e k l e u r e n ge ma k k e l i j k
t e h e r k e n n e n .
Spiegel goudgroen , naar buiten zwart. Vleugeldekvederen
b ru in , de grooten wit aan het einde.
Mannetje in het prachtkleed : Kop en cen groot gedeelte
van den hals roodbruin ; aan weêrszijde achter de oogen en
langs den nek eene breede, donker metaalgroene streep. Overige
onderdeelen witachtig, op den krop in het rosse trekkende en