i
I I I
398
den paringstijd raet eene blaauwwitte lijn omzoomd. Bek,
die van den Wnlp herinnerende, donker grijsgroen; bij de
jongen geelachtig, met eenen zwarten band over het midden,
en zwart aan den wortel en de punt. Pooten donkergroen ,
met geel aan de hak. Oogen bruinrood.
Oud: Bruinrood; maar de rug, de vleugels behalve de
schouders en de staart raetaalgroen, met bronzen en pur-
peren weêrschijn.
Jo n g : Rug, vleugels en staart metaalgroen, met gelen
weêrschijn. Overige deelen grijsbruin, aan de kruin en den
voorhals met wit gemengd.
De Ibis bewoont het heete, vooral het zuid-oostelijke
Europa, Noord-Afrika tot Senegambië en het warme westelijke
Azië. In den trektijd zwerft hij zoowel in het najaar
als het voorjaar niet zelden ro n d , en dwaalt alsdan van
tijd tot tijd tot op groote afstanden van zijne gewone
verblijfplaats a f Men heeft h em , gedurende dezen tijd , in verscheidene
streken van Duitschland en F ran k rijk , in Scandinavië,
Denemarken, ons land, Groot-Brittanje, ja zelfs in
IJsland waargenomen , en hij verschijnt, in grootere troepen en
dikwijls, op den zoogenaamden //Altrhein” bij Mainz. Zijne stem
gelijkt die van den Reiger. Hij houdt zich in moerassen en
meren, vooral waar slibberige oevers zijn, op, en voedt zich
met jonge visschen, kleine kikvorschen en allerlei waterinsekten.
Hij nestelt gezellig met Aalscholvers, Witte reigers,
Kwakken en Lepelaars, en plaatst zijn nest in de
moerassen tusschen de gevorkte takken der wilgenstruiken.
Het is geheel uit takken gemaakt, en bevat 4 , fraai groene
eijeren, wier schaal een nog grover grein heeft dan die
van den Ooijevaar.
DE LOOPVOGELS. CURSORES.
Men kan onder dezen naam die Steltloopers begrijpen,
welke in hunne gedaante en hun maaksel in het algemeen
het meest de Snipvogels naderen ; wier bek echter in den
regel krachtiger, korter en zijdelings zamengedrukt is, wier
achterteen veelal ontbreekt of zeer weinig ontwikkeld is , en
wier voetwortels gewoonlijk raet een net van schubben bekleed
zijn. Zij houden zich meestal op vlakten op, hetzij
landwaarts in , hetzij längs de zee. Zij zetten zich niet op
boomen, loopen schielijk, vliegen veelal zeer goed, nestelen
op den grond, en leggen meestal 3 tot 4 eijeren. Men vindt
hen in alle werelddeelen.
Tot deze familie behooren de Trappen, Renvogels, Grie-
len, Pleviereu, Kieviten, Steenloopers, Scholeksters en
Zwaluw-plevieren.
De Zwaluw-plevieren, (Glarebla) zijn zeer eigenaardige
vogels uit de heete eu warme streken der oude wereld, van
welke eene soort, Glareola pratíncola of austriaca tot in het
zuid-oostelijke Hongarije broedt, somtijds in het overige Europa
afdwaalt, en zelfs tweemalen in de nabijheid van ons
rijk , te weten bij Luik en in het Munstersche, aangetroffen
werd. Zij heeft ongeveer de grootte van eene Lijster, lange