/
uit mos en fijne takjes vervaardigd, en van binnen met
haren, vederen en mos belegd. Het bevat gewoonlijk 4 to t 5,
blaauwachtig groeue eijeren.
DE GOUDHAANTJES. EEGÜLUS.
D e G o u d h a a n t j e s h e b b e n , d o o r h u n n e n f i jnen,
t ame l i j k k o r t e n b e k , o v e r e e n k om s t me t de Zan-
g e r s , n a d e r e n e c h t e r t e v e n s de Me e z e n d o o r
h u n n e l o s s e , z a c h t e v e d e r e n en d o o r h u n n e levenswi
j z e . Het zijn z e e r k l e i n e v o g e l s van h e t
n o o r d e l i j k h a l f r o n d , en zij behooren, met den Winterkoning,
tot de kleinste van onze inheemsche vogels. De
vleugels zijn van middelmatige lengte en afgerond. D e
s t a a r t is m i d d e lm a t i g en a a n h e t e i n d e een
we i n i g i n g e s u e d e n . De n e u s g a t e n zi jn me t e en
s t i j f b o r s t el V ed er t j e bedekt . De voetwortel is tamelijk
laug, en van voren met een onverdeeld schild bekleed.
Zij zijn van boven groenachtig van kleur, en h u n n e eenigzins
verlengde k o p v e d e r e n zi jn bij de ouden, veelal,
in h e t mi d d e n , f r a a i ge e l of rood. Zij bewonen bosschen,
vooral sparrebosschen, zwerven in den winter ro n d ,
voeden zieh met insekten, die zij, op de wijze der Meezen,
aau de takken der boomen zoeken ; hebben eenen k o rten ,
zachten, maar aangenamen zang; voeden zieh met insekten,
in het koudere jaargetijde ook met zaden, vooral die van
sparreboomen, bevestigen hun veelal half hangend bolvormig
nest aan de takken van sparre- of ook andere boomen;
en leggen 6 to t 10, kleine, witte , met bruin gevlekte eijeren.
Zij hebben donkerbruine oogen , lichtbruine pooten , en
eenen zwarten, bij de jongen lichter gekleurden bek. Er is
geen onderscheid in de kleuren volgens het jaargetijde, en
de wijfjes en jongen onderscheiden zieh slechts door minder
of geen geel op den kop.
E r zijn slechts een klein getal soorten van dit geslacht
bekend. In ons werelddeel worden er niet meer dan twee
gevonden, welke ook in ons land voorkomen. Vroeger telde
men ook, maar ten onregte, tot dit geslacht, eene soort,
van welke wij bij de Boschzangers gewag hebben gemaakt
(zie Ficedüla proregülus).
Het Goudkaantje. Hegulus crlstätus.
Ook Goudsbloem- en St. Maartensvogeltje, in de omstreken
van Haarlem ook Sparresijsje en Bergsijsje genoemd.
Das Goldhähnchen. Le roitelet. The Gold-crest.
WiLLUGHBY, Ornith., p. 163. — Motacilla regülus,1^1;^.,
p. 3 3 8 , n». 48. — T em m ., I , 229; I I I , 157. — N ozem.
en S e p p , I I , 1 1 2 .— N a um ., pl. 93. fig. 1, 2, 3. — G o ü ld ,
pl. 148, fig. 1.
G e h e e l e l e n g t e 3}". V l e u g e l s 1 | tot 2". S t a a r t
H"-