N a um .', pl. 103. — G o u l d , pl. 176. — Hortulânus chloroce-
phälus, B o n a p .
G r o o t t e , v e r h o u d i n g d e r e n k e l e d e e l e n , wi t t e
v l e k k e n a a n de s t a a r t p e n n e n en k l e u r v a n r u g ,
s t a a r t en v l e u g e l s , al s bij de Ge e l g o r s ; ma a r
de k l e u r d e r o v e r i g e d e e l e n v e r s c h i l l e n d e : de
b e k v a a l g e e l a c h t i g r o o d en de p o o t e n in h e t
r o o d a c h t i g e t r e k k e n d e .
Oud mannetje: Kop en hals vaal geelachtig grijsgroen ;
maar de kin tot het midden der keel, eene lange knevelstreep
en de oogkring bleek citroengeel. Onderdeelen van den
krop naar achteren roestrood. Overige deelen als hg de Geelgors.
Oud wijfje en de jongen: Zoo als het oude mannetje , maar
het groen aan den kop en den hals sterk in het rosbruine
trekkende en met zwartbruine smalle lengtevlekken, het geel
aan den kop en het roestrood der onderdeelen veel bleeker.
De Ortolaan bewoont het warme en gematigde Europa
en gaat in Scandinavië noordelijk tot 67°. Hij komt ook in
Klein-Azië voor, en is gemeen bij Tanger, ln ons land
wordt hij voornamelijk op sommige plaatsen der provincie
Noord-Brabant aangetroffen. In de overige streken van ons
rijk ziet men hem zeldzaam en, zoo als het schijnt, slechts
op den doortrek. Ook in Engeland komt hij slechts toevallig
voor. Deze vogel is voor het overige zeer veranderlijk
ten opzigte van zijne verblijfplaats, doch heeft in de landen,
waar hij gewoonlijk voorkomt, eene zeer bepaalde en
veelal beperkte keus van broedplaatsen. Hij verschijnt derhalve
in sommige streken slechts sporadisch, hetzij als broed-,
hetzij als trekvogel; in anderen, zoo als b. v. in Beijeren,
verdwijnt hij steeds meer en meer; in nog anderen, b. v. in
de Mark Brandenburg, waar hij vroeger zeer zelden was, is
hij thans gemeen. Hg behoort intusschen in vele streken van
Hongarije, in Schonen en de geheele westkust van Noorwegen
tot Dovre, in sommige streken van het Anhaltsche
en Oldenburgsche onder de zeer gemeene broedvogels. De
Ortolaan verhuist in het najaar, om zieh naar de wärmere
streken van ons werelddeel te begeven. Hij wordt, daar hij
om dezen tijd zeer vet is, op sommige plaatsen, vooral
van Belgie, en in eenige streken van Zuid-Europa, gevangen,
en als lekkernij zeer duur verkocht. Als zooda-
nig was hij reeds bij de oude Romeinen beroemd; het
was hunne Miliäna, zoo genoemd omdat hij zieh veel met
gierst voedt en men hem daarmede in afzonderlijke vogelhui-
zen vetmestte. De Ortolaan houdt zieh, gedurende den broedtijd,
bij voorkeur, längs de boschkanten, in tuinen, op de
boomen längs wegen, vooral populieren en wilgen, op. Zijn
zang is k ort, maar aangenaam en vol. Hij nestelt in het
gras en in de graanvelden, en legt 4 tot 5, purpergrijsach-
tig witte, met bruine vlekjes en streepjes geteekende eijeren.
He Cii'lgors. Fmberlza clrlus.
Le Zizi.
L in n ., p. 311, no. 12. — T emm., I , 313; I I I , 227.