446
no ’ü l . — Numenius v a riah ïiis, B e c h s t . , TV, p. 141. —
Tringa v a ria h ilis, M e y e r en W o l f , Tasch., I I , p. 397.
Temm., I I , 612; IV , 399. — B u e e . , Enl. 852. — N a um . ,
pl. 186. — G o u l d , pl. 329.
G e h e e l e l e n g t e 7". V l e u g e l s 4 ,V '. S t a a r t 1}".
B e k I f " . V o e t w o r t e l
Bek en pooten zwart. Oogen donkerbruin. Slagpennen
zwart.
Winterkleed : Boven grijsbruin, elke veder met eene
donkerbruine overlangsche vlek. Onderdeelen wit, op den
krop, bals en zijden van den kop met bruine overlangsche
vlekken.
Zomerkleed: Vederen der bovendeelen met roestroode
zoomen. B o r s t en b u i k in h e t mi d d e n zwar t .
Men neemt bij deze soort een standvastig ras waar, hetgeen
zich van het gewone ras echter slechts door geringere
grootte, maar niet door de kleur en levenswijze onderscheidt.
E r hebben zelfs allerlei overgangen in grootte tusschen beide
rassen plaats. Intusschen schijnen hunne broedplaatsen in
den regel gescheiden te zijn. Dit kleine ras is Tringa cincïus
minor, S c h l eg ., llevue critique, p. LXXXIX. — Tringa
Schintzii, B r e hm ., Beiträge, I I I , p. 355. — Tr. pygmaea,
Cuv., vertaling van Schinz, I , p. 782. — T em m ., IV, 400. ^
N a um., pl. 187, fig. 1, 2 , 3.
De maten van dit kleine ras zijn als volgt: V l e u g e l s
3 f f . B e k il".
De Bonte strandlooper schijnt het geheele noordelijke
K
4 4 7
halfrond te bewonen. Hij gaat in den winter tot Noord-
Afrika en werd zelfs op Java aangetroffen. Het groote ras
werd in Scandinavie, het kleine in het Holsteinsche, het
Mecklenburgsche, Munstersche en bij ons aan den Hoek van
Holland broedend aangetroffen. Het groote ras komt als
trekvogel, in het voor- en najaar, door ons land: men ziet
alsdan voorwerpen van beide rassen in dezelfde vlugten
bijeen; maar in het voorjaar vertrekken al de grooten, en
slechts de kleinen blijven over. De zang van dezen vogel is
tremolerend. Hij hondt zich bij voorkeur op aan de slib-
bige oevers van rivieren, meren, plassen en moerassen. Op
den trek ontmoet men hem ook niet zelden längs de zeekust.
Men vindt zijn nest op moerassige plaatsen. Zoo als
gewoonlijk bestaat het eenvoudig uit eene, met eenige grashalmen
belegde uitholing van den grond. De 4 eijeren zijn
bleek bruingeelachtig groen, met olijfbruine vlekken; die
van het kleine ras ziju in het oog vallend kleiner dan die
van het groote.
Ue Kleine stranclloo|ier. Tringa minuta.
L e i s l e r , N a c h t r . zu B echs t., I , p. 7 4 , iff. 1 0 .— Tringa
pusilla, M ey er en W o l f , I I , p. 3 9 1 , uG 7. — T emm., I I ,
6 2 4 ; IV, 4 0 7 .— N ozem. en S e p p , I I I , 271. — N a um ., pl.
184. — G o u l d , pl. 332.
Ge h e e l e l e n g t e 5 |". V l e u g e l s 3|". S t a a r t 1|".
B e k I". V o e t w o r t e l |".