Omstreeks 40 zeer varieerende soorten, in alle tropische gewesten
verspreid, 12 of 13 in Nederlandsch Indië. Bentham en Hooïcer
brengen hiertoe ook Bldm&’s -geslacht Porpa. (P. reperis BI.)
8. CORCHORUS L.
Kelkbladen 4—5. Bloembladen 4—5 , zonder klieren.
Meeldraden vrij, in onbepaald aantal of zelden in het
dubbele aantal van de bloembladen, op een weinig verhoogden
bloembodem. Eierstok 2—6 -hokkig; stijl kort;
stempel napvormig. Doosvrucht verlengd, dun of min of
meer kogelvormig, glad of gestekeld, hokverbrekend 2—5 -
kleppig, soms met dwarse schotten. Zaden talrijk, kiem-
withoudend, hangend of horizontaal; kiem gekromd.
Kruiden of halfheesters, min of meer bedekt met zachte,
stervormige haren. Bladeren enkelvoudig. Bloemstengels
okselstandig of tegenover de bladeren, 1—2-bloemig. Bloemen
klein, geel.
Aantal soorten ongeveer 35, in jle tropische' streken meestal wijd
verspreid; in Nederlandsch Indië 3^ deels wild, deels gekweekt.
9. TRICHOSPERMUM BI.
Kelkbladen 5, dik. Bloembladen 5, zonder klieren aan
de basis. Meeldraden oo, vrij, op eene gekartelde schijf
ingeplant; helmknoppen langwerpig, bewegelijk. Eierstok
2 -hokkig; elk hokje met talrijke eitjes; stijl nagenoeg
geheel ontbrekend; stempel bijna zittend, min of meer
uitgerand. Doosvrucht 2 -hokkig, loodrecht op het tus-
schenschot samen gedrukt, hard, aan den top in een korten,
dikken, vliezigen vleugel verbreed, hokverbrekend,
half tweekleppig met talrijke zaden. Zaden lens-of kogelvormig,
met broze zaadhuid, aan de randen lange wimpers
vertoonende; kiemwit vleezig; zaadlobben cirkelvormig,
plat.
Boom. Bladeren gaafrandig. Bloemen klein, in kleine
okselstandige bij schermen.
Aantal soorten 2, ééne op de Fiji-eilanden en ééne op Java. De
laatste, T. Javanicum BI., werd door Miquel tot de Flacourtianeae
(Bixaceae) gebracht.
10. SCHOUTENLA. Korth.
Kelkbladen 5, aan de basis vergroeid, na den bloei
vergroot, blijvend. Bloembladen 5, lijnvormig, korter dan
de kelk, aan de basis naakt. Meeldraden oo, op een niet
verhoogden bloembodem ingeplant, min of meer in een
rij, vrij; helmknoppen kort langwerpig, min of meer
opgericht. Eierstok 3—5-hokkig, elk hokje met 2 eitjes;
stijl priemvormig; stempel 3—5-spletig. Doosvrucht kegelvormig,
door den vleezigen, stervormig-uitstaanden kelk
omgeven, door mislukking 1 -hokkig, 1-zadig. Zaad min
of meer kogelvormig, klimmend, met dunne zaadhuid;
kiemwit vleezig; zaadlobben breed, met ingerolde randen.
Boom, met stervormige haren bekleed. Bladeren schuin,
aan den top gezaagd, 3—5 -nervig. Korte okselstandige
bijschermen.
Eéne. soort in den Maleischen Archipel, S. ovata Korth.
11. ECHINOCARPUS BI.
Kelkbladen 4, dakpanswijze dekkend. Bloembladen 4,
breed, driespletig aan den top. Meeldraden talrijk, vrij,
op eene dikke schijf ingeplant; helmknoppen lijnvormig,
met eene eindelingsche porie openende. Eierstok 3 - 4 -
hokkig; hokjes met talrijke eitjes; stijl priemvormig. Doosvrucht
leder- of houtachtig, met stekels of borstels, 3—4-,
of door mislukking 1-hokkig. Zaden soms één, soms in
gering of groot aantal, hangend, eivormig; zaadhuid beenachtig,
glanzend; kiemwit vleezig; zaadlobben breed, plat.
Boomen. Bladeren enkelvoudig, met boogvormige aderen.
Bloemstengels okselstandig, 1-bloemig, alleenstaand of in
bundels.
Aantal soortep 7, 1 in Australië, 5 in Britsch-Indie, 1 op Java,
E. Sigun BI.
12. ELAEOCARPUS L.
Kelkbladen 5, vrij. Bloembladen 5, gewoonlijk in
slippen verdeeld aan den top, zelden gaafrandig, aan den
buitenkant van eene kussenvormige, dikwijls in 5 klieren
verdeelde schijf. Meeldraden gewoonlijk in onbepaald aantal,
nooit minder dan 1 0 , aan de binnenzijde van' de schijf
ingeplant en min of meer in groepen vereenigd, welke
tegenover de bloembladen geplaatst zijn en met de klieren
van de schijf afwisselen; helmknoppen onbewegelijk
aan den top der helmdraden, lijnvormig, met eene eindelingsche
opening. Eierstok zittend, 2—5 -hokkig; elk