6. D Y SO X Y L O N BI.
Bloemen tweeslachtig. Kelk 4—5-spletig, -tandig of
-deelig of min of meer gaafrandig, in den knop dakpans-
wijze dekkend of urn vormig met klepswijze aaneensluitende
tanden of slippen, afvallend. Bloembladen 4—5,
langwerpig, uitgespreid, in den knop klepswijze aaneensluitend
of licht dakpanswijze dekkend. Meeldradenbuis
cilindrisch, met getanden of gekartelden rand; helmknop-
pen kort, 6 , 8 of 1 0 , binnen de buis of half daarboven
uitstekend. Schijf buisvormig, evenlang of tweemaal zoolang
als de eierstok met een gekartelden of gaven rand.
Eierstok meestal 8—:4-hokkig; stijl bijna even lang als
de meeldradenbuis; eitjes meestal 2 in elk hokje. Doosvrucht
kogel- of peervormig, lederachtig, (soms zeer dik),
1—4-hokkig, schotverbrekend. Zaden met; of zonder zaadrok,
zonder kiemwit; zaadlobben dik; pluimpje meestal
ruigharig; kiemworteltje tusschen de zaadlobben besloten.
Boomen, meestal onbehaard. Bladeren afwisselend, zelden
tegenovergesteld, gevind; blaadjes lederachtig, gaafrandig,
geheel of nagenoeg tegenover elkander öf afwisselend^
meer of min puntig aan den top en schuin aan
de basis. Bloemen in pluimen.
Aantal soorten volgens Cas. De Candolle . 85, eenige weinige
in de Phillippijnsehe eilanden, een dertigtal in Australië, vooral
in Nieuw Caledonië, ongeveer 37 in Nederlandsch Indië en de
overige in Engelsch Indië, waarvan er 6 op Malakka voorkomen.
Het geslacht heeft volgens dezen schrijver grootér omvang dan bij
Bentham en Hooker, waar het slechts 30 soorten bevatte, doch
Casimir De Candolle heeft er, behalve de later beschreven soorten,
n°g bijgevoegd de soorten van Epicharis BI., welke door Bentham
en Hooker als een afzonderlijk geslacht beschouwd, maar door
Miquel met Bysoxylon vereenigd waren. Deze soorten, aan Bentham
en Hooker niet voldoende bekend, werden van de overige afgescheiden
wegens den urnvormigen kelk, wiens slippen 'in den knop
klepswijze aaneensluiten. Cas. De Candolle vond geen reden om
ze zelfs tot een afzonderlijke sectie te vereenigen, maar nam ze
op in zijn sectie Eu-Dysoxylum. De opgave van Bentham en Hooker
, dat het geslacht Epicharis uitsluitend op de Molukken voorkomt
was eene vergissing, daar volgens het litteratuurcitaat de
door hen bedoelde soorten op Java, Timor en Sumatra gevonden
waren. Ook Bentham en Hooker hadden reeds verscheidene geslachten
van andere auteurs gecombineerd, welke zij beschouwden
als subgenera met de volgende onderscheidingsmerken:
Dysoxylum, BI. Kelk napvormig, afgeknot, 4—5-tandig of-spletig.
Bloembladen vrij. Schijf kort of lang. Zaden zonder zaadrok.
Hartighsea, A. Juss. Kelk 4—5-spletig of -deelig. Bloembladen
aan de basis met de meeldradenbuis versmolten. Schijf lang. Zaden
met een zaadrok.
Didymocheton, BI. Kelkbladen 5, sterk dakpanswijze dekkend.
Bloembladen aan de basis met de meeldradenbuis versmolten.
Schijf lang met gaven of gekartelden rand. Zaden zonder zaadrok.
Goniocheton, BI. Kelk zeer klein. Bloembladen vrij. Meeldradenbuis
k o rt, kantig. Schijf urnvormig. Zaden zonder zaadrok.
7. CH ISO CH E TO N BI.
Bloemen tweeslachtig of gemengdslachtig-tweehuizig.
Kelk klein, nap- of buisvormig, gaafrandig of kort 4—5-
tandig. Bloembladen 4—5, zeer zelden 6 , meestal lijn-
vormig-langwerpig, lang tot eene buis samenhangend,
vooral van onderen, doch ten slotte uitgespreid, in den
knop min of meer klepswijze aaneensluitend. Meeldradenbuis
lang, dun, buisvormig, aan den top 4 - 6 - of 8—10-
lobbig; lobben gaafrandig of getand; helmknoppen lijnvormig
, in gelijk aantal met de lobben en daartusschen
geplaatst, binnen de buis of eenigszins daarboven uitstekende.
Schijf kort en vleezig of buisvormig. Eierstok
kort, 2—4 -hokkig; stijl draadvormig, gewoonlijk langer
dan de meeldradenbuis; stempel knopvormig; eitjes meestal
1 in elk hokje. Doosvrucht nagenoeg kogelvormig, dik,
lederachtig, 2—4-hokkig, hokverbrekend, met 2—4 kleppen
openspringend. Zaden meestal schildvormig, besloten
in een onvolkomen zaadrok; navel meestal nagenoeg rond
of ovaal; zaadlobben dik, boven elkander geplaatst; pluimpje
dwars tusschen de zaadlobben besloten; kiemworteltje
rugstandig.
Boomen of heesters. Bladeren gevind; blaadjes geheel
of grootendeels tegenovergesteld, min of meer scheef en
gaafrandig, de bovenste van elk blad klein en opeengedrongen,
samen op een bladknop gelijkend. Bloemen in
boven de bladoksels geplaatste, veelbloemige pluimen, met
wijd uiteenstaande takken of in tot aren vereenigde trossen.
Aantal soorten 19, in Nederlandsch- en Engelsch Indië en de
Philippijnsche eilanden,.. Ongeveer 9 soorten in Nederlandsch Indië
en bovendien 5 in Malakka.