steel. Zaad langwerpig, met vliezige zaadhuid; kiem zonder
kjemwit, dik; zaadlobben plat-bol; kiemworteltje
naar boven gericht.
Boomen met dikwijls behaarde takken. Bladeren min
of meer lederachtig, lijn-lancetvormig, elliphisch of langwerpig,
met talrijke, wijd uiteenstaande nerven, welke
dicht bij den rand zich naar boven richten en sterk uit het
bladmoes naar buiten treden, terwijl de dwars daartusschen
geplaatste nerven van den tweeden rang met de netvormig
verspreide aderen minder duidelijk te onderscheiden
zijn. Bloemen zittend of kort gesteeld, klein, de
vrouwelijke het grootst, aan meestal eindelingsche, zelden
okselstandige pluimen, wier vertakkingen van den
derden rang meestal kort en min of meer behaard zijn.
Aantal soorten 4, voorkomende op Malakka, M. angustifólia
Hook. ƒ., Af. auriculata Hook. ƒ., M. Maingayi Hook. f. en M. tomentosa
Hook. f. De laatste werd volgens Engler door Zollinger op
Java aangetroffen. Deze soort niet te verwarren met Mélanococca
tomentosa BI. — Rhus retusa BI. var (3. Blumei, welke door Engler
in zijne monographie bij vergissing als Melanochyla tomentosa BI.
geciteerd werd.
18. SEMECARPTJS L. f.
Bloemen gemengdslachtig of tweehuizig, 5- (zelden 3-)
tallig, de vrouwelijke en tweeslachtige meestal grooter
dan de mannelijke. Kelk napvormig, dikwijls kort 5-lob-
big of 5-spletig, zelden 5-deelig, met in den knop dakpanswijze
dekkende, later afvallende segmenten of slippen.
Bloembladen 5, zelden 3, eivormig of langwerpig-
eivormig, licht dakpanswijze dekkend in den knop.
Meeldraden onder de korte, ringvormige schijf ingeplant;
helmdraden draadvormig, bij de mannelijke bloemen
even lang als de bloembladen, bij de vrouwelijke tweemaal
korter; helmknoppen hartvormig, bewegelijk vastgehecht
, met langsspleten openspringende. Eierstok bij
de mannelijke bloemen zeer rudimentair of geheel ontbrekend,
in de vrouwelijke afgeplat-kogelvormig, half
onder- of bovenstandig, éénhokkig; drie eindelingsche,
uiteengespreide stijlen, welke in knodsvormige stempels
overgaan; 1 eitje, aan een korten zaadstreng nederhangend,
van den top van het hokje. Steenvrucht kort eivormig,
min of meer samengedrukt of omgekeerd hart- of niervormig,
met eene dikke, harsachtige middenlaag van den
vruchtwand en eene korstachtige binnenlaag, zittende op den
verdikten, schijf- of tolvormigen top van den vruchtsteel,
gevormd uit de vereeniging van de vergroote as der bloem
met den vergrooten bloemsteel. Zaad hangend, in vorm
overeenkomend met het hokje; zaadhuid vliezig of min of
meer lederachtig; kiem zonder kiemwit, dik; zaadlobben
platbol, meestal gaafrandig; kiemworteltje kort, naar
boven gericht of zijdelings geplaatst.
Boomen. Jonge takken met dunne schors en dwarse,
elliptische, bladlitteekens, het dichtst bebladei;d aan den
top. Bladeren afwisselend, enkelvoudig, vliezig of lederachtig
, gaafrandig; bladsteel geheel of half rolrond, van
boven gevoord, aan de basis opgezwollen. Bloemen klein,
de vrouwelijke en tweeslachtige een weinig grooter dan
de mannelijke, zittend of kort gesteeld, in samengestelde
pluimen, waarvan de uiterste vertakkingen tros- aar- of
kluwenvormig zijn; de pluimen staan in de oksels, van
bladeren of schutbladen en vormen zoo te samen eene
groote, eindelingsche pluim.
Aantal soorten 38, voornamelijk in tropisch Azië. Eenige weinige
soorten werden op de Philippijnsche eilanden, in Cochinchina en in
Australië waargenomen; in Engelsch Indië komen er 21 voor,
waarvan 14 op Ceylon, en een 10-tal werd in den Maleischen
Archipel aangetroffen.
F a m . x l i i . MORINGACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I , p. 429. ^ Hooker, Fl. of
Brit. Ind. II, p. 45.
Bloemen tweeslachtig, onregelmatig. Kelkbuis kort,
bekervormig; zoom 5-deelig, met ongelijke, uitstaand-
teruggeslagen, bloembladachtige slippen, welke in den
knop elkander dakpanswijze dekken en, aan de basis
loslatende, afvallen. Bloembladen 5, op de kelkbladen
gelijkend, de bovenste het kleinst, de beide zijdelingsche
grooter, opgericht, het voorste zeer groot. Schijf de kelkbuis
bekleedend, met vrijen, korten rand. Meeldraden
op den schijfrand ingeplant, nedergebogen, 5 volkomen,
afwisselend met 5 zonder helmknoppen, welke soms tot