mig samengesteld, 3-oo -bladig of zelden door toevoeging
van eenige weinige paren, gevind, met gaafrandige blaadjes
, dan weder 2-bladig gevind of 1-bladig, met gaafrandige
of getande blaadjes. Steunblaadjes breed, aan de
basis den stengel omvattend, met den bladsteel ecbter
nagenoeg niet vergroeid. Bloemen purper, blauw, rosé of
wit, in hoofdjes, aren, trossen of bundels, zelden alleenstaand;
bloeiwijzen zittend of gesteeld, in de bladoksels,
soms echter is, doordat zittende bundels geplaatst zijn
in de oksels van bladeren, welke den vorm van schutbladen
gekregen hebben, de bloeiwijze eene eindelingscbe
aar geworden. Schutbladen vliezig,. ieder 2—3 bloemen
omsluitend; schutblaadjes ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 100, waarvan de meeste in Zuid Afrika,
Noord Amerika en Australië, eenige weinige in Zuid Amerika,
Europa en .Noord Afrika. In Engelsch Indië komen er 2 voor. In
Timor en Sumbawa zijn er 3: Ps. stipulacea Decaisne Ps. Gaudi-
chaudiana Decaisne en Ps. Tambprensis Miq. Daar de eerste volgens
de beschrijving 2 eitjes in den eierstok bevat, is het volgens Bentham
en Hooker niet onmogelijk dat deze tot een ander geslacht
behoort.
9. IN D IG O F E R A L.
Kelk klein, breed, schuin; tanden of lobben min of
meer gelijk of de onderste het langst. Vlagje ei- of cirkelvormig,
zittend of in een nagel versmald; vleugels
langwerpig, een weinig met de kiel samenhangend; kiel
opgericht, stomp of toegespitst, aan eiken kant met eene
bult of meestal gespoord. Meeldraad tegenover het vlagje
vrij van de basis af, de overige tot eene dunne, lang
blijvende buis vergroeid; helmknoppen éénvormig, met
een kliervormig helmbindsel aan den top. Eierstok zittend
of bijna zittend, soms met 1—2 , doch meestal met
oo eitjes; stijl onbehaard; stempel knop- of dikwijls pen-
seelvormig. Peul bolvormig, langwerpig of lijnvormig,
recht, boogswijze gekromd of zelden spiraalvormig, rolrond,
vier- of driekantig of plat-samengedrukt, van binnen met
schotten tusschen de zaden. Zaden bolvormig, cilindrisch
en aan weerskanten afgeknot, samengedrukt of teerling-
vormig, zonder kiempropje; kiemworteltje meestal knods-
vormig.
Kruiden, halfheesters of heesters, min of meer bedekt
met aangedrukte, in het midden vastgehechte haren
(eigenlijk vorkswijs vertakte haren met in elkanders verlengde
vallende takken), waartusschen zich soms een
viltachtige bekleeding of losse lange haren bevinden. Bladeren
onevengevind of driebladig gevind of zelden handvormig
samengesteld, soms 1-bladig of enkelvoudig; blaadjes
gaafrandig, soms met steunblaadjes aan de bladspil.
Steunblaadjes aan den bladvoet meestal klein, borstelvormig,
met den bladsteel kort vergroeid. Bloemen meestal
rosé of purper, in okselstandige trossen of aren, waaraan
zij, gesteeld of zittend, elk in den oksel van een spoedig
afvallend schutblad zijn geplaatst; schutblaadjes ontbrekend.
Ylagje dikwijls lang blijvend; vleugels en kiel
spoedig afvallend.
Aantal soorten omstreeks 220, door de warme gewesten van
beide halfronden wijd verspreid, zeer talrijk in tropisch en Zuid
Afrika. Voor Engelsch Indië wordt een- 40-tal opgegeven,, voor
Nederlandsch Indië 20. Daaronder zijn eenige gekweekt, bijv. I.
tinctoria L. en I. Anil L. Vermoedelijk zijn deze in Indië ook in-
landsch. Echter hebben zij zeker evenals verscheidene andere Indigo
f era- soorten een zeer groot verspreidingsgebied. Eéne soort, I.
echinata Willd., werd vroeger door Bentham als een afzonderlijk
geslacht, Acanthonotus Benth., ppgevat en onder dien naam komt
zij in Miquel’s Flora voor. Later vond men in de gekromde, langs
den buiknaad gestëkeldë, eenzadige peul, ontwikkeld uit een 1-ei-
igen^eierstok geen reden tot het vormen van een geslacht, maar
wel van eene sectie. Ook I. linifolia Betz. werd wegens zijne bolvormige,
éénzadige peul vroeger als een afzonderlijk geslacht beschouwd,
nl. Sphaeridiophora Desv.
10. T E PH R O S IA Pers.
Kelktanden of -lobben nagenoeg gelijk of de 2 bovenste
hooger vergroeid of de onderste het langst. Bloembladen
genageld; vlagje min of meer cirkelvormig; vleugels schuin,
omgekeerd eivormig of langwerpig, los met de kiel samenhangend;
kiel stomp of spits. Meeldraad tegenover het
vlagje onder aan de basis vrij, in het midden met de
overige bij het begin van den bloei min of meer vergroeid
, ten slotte dikwijls geheel en al vrij; helmknoppen
éénvormig. Eierstok zittend, met go eitjes of zelden npet
2 eitjes; stijl boogswijs gekromd of neergebogen, min ot
meer hoornachtig, dikwijls afgeplat, onbehaard of op
verschillende wijzen gebaard; stempel eindelingsch, pen