Triana en evenzoo door Cogniaux wordt de tweede als synoniem
van de eerste, de vierde als synoniem van de derde beschouwd en
zoo het aantal to t 2 teruggebracht.
19. O M P H A L O P U S Naud.
Kelkbuis blokvormig; kelkzoom verwijd, onduidelijk
4-lobbig. Bloembladen 4, omgekeerd eivormig, min of
meer spits. Meeldraden 8 , gelijk of om den anderen
onvruchtbaar; helmdraden in eene gleuf tusschen de
hokjes van den helmknop ingeplant; helmknoppen ei-
priemvormig, tijdens den bloei omlaag gebogen, met golvende
hokjes; helmbindsel verlengd in een vlies, dat tegen
de achterzijde der helmhokjes aanligt. Eierstok 4-hokkig;
stijl draadvormig. Niet zeer sappige besvrucht. Zaden
kantig-piramidevormig.
Kruipende heesters, met dunne takken. Bladeren ge-
steeld, eivormig of langwerpig, -■ gaafrandig, met eene
poedervormige en stervormige haarbekleeding. Bloemen
in eindelingsche en okselstandige pluimen.
Aantal soorten volgens Miquel 3, nl. O. fallax Naud., O. leprosus
Naud., O. reticulatus Naud. Bentham en Hooker schijnen deze
als ééne soort te beschouwen. Triana houdt de beide eerste, doch
beschouwt de derde als eene soort van Dissochaeta BI. en eèh
synoniem van D. inappendiculata BI. De tweede is volgens hem
echter niet synoniem met D. leprosa BI. Cogniaux vereenigt met
O. fallax Naud. ook eenige soorten, door Miquel tot Dissochaeta
en Melastoma gebracht, (D. Diepenhorstii Miq. en M. diffusa Reinü>.).
20. M E D IN IL L A Gaud.
Kelkbuis halfbolvormig, eivormig, tol-, klok- of cilindervormig
; kelkzoom gaafrandig of 4-—5- (zelden 6 -tandig),
zeer zelden onregelmatig doorscheurend, soms met kleine
tandjes aan de buitenzijde. Bloembladen 4 of 5 (zelden
6 ), eivormig, langwerpig of omgekeerd eivormig, spits,
een weinig vleezig. Meeldraden 8 of 10 (zelden 12), gelijk
of een weinig ongelijk, zelden sterk ongelijk; helmknoppen
lijn-priemvormig, kort of lang, naar voren gekromd
of S-vormig, met 1 porie, zeer zelden met 2 poriën of
met 2 korte spleten; helmbindsel aan de basis niet verlengd,
van voren .met 2 lobben of sporen, van achteren
met 1, zelden 2 lobben of meestal met eene spoor. Eierstok
geheel of alleen door schotten met de kelkbuis verbonden,
4&6-hokkig, met bollen, onbehaarden, zelden stervormig
zachtharigen, soms door een ring ge kroonden top; stijl
draad- of zuilvormig, aan de basis soms verdikt; stempel
stipvormig. Bes door den kelkzoom gekroond, kogel- of
eivormig. Zaden talrijk, onregelmatig eivormig of half
eivormig, glad of ruw, met meestal verdikte zaadnerf.
Vertakte, opgerichte of op. boomen levende of klimmende
heesters, meestal met dikke takken, onbehaard of
zelden als met zemelen bedekt, zeer zelden stervormig-
zachtharig, de jongere planten dikwijls kruipend, met
rolronde of kantige takken, dikwijls in de knoopen dicht
met borstels bezet. Bladeren tegenovergesteld of in kransen,
zelden zeer ongelijk of afwisselend, gaafrandig en
vleezig, 3—9-nervig, met dikwijls gevinde nerven. Bloemen
wit of rosé, in veel- of weinigbloemige bij schermen of
pluimen, met of zonder schutbladen, welke soms groot en
rosé zijn en dikwijls spoedig afvallen.
Aantal soorten 84, voornamelijk in Engelsch en Nederlandsch
Indië, eenige weinige in den Viti Archipel en op de Oost Afrikaan-
sche eilanden. In Nederlandsch Indië komen er 42 voor. Sommige
werden beschreven als soorten van Axinaea Zipp., Dactyliota BI.,
Hypenanthe BI. en Melastoma L.
21. PACHYCENTRIA BI.
Kelk kaal of met wratjes bezet, met ei- of tolvormige
boven den eierstok verlengde, kantige buis; zoom verwijd,
onduidelijk 4-tandig. Bloembladen 4, eivormig, min
of meer spits of toegespitst. Meeldraden 8 , gelijk, met
priemvormige helmdraden; helmknoppen lijnvormig-lang-
werpig of priemvormig, nagenoeg recht, gesnaveld, met
1 porie; helmbindsel aan de basis niet verlengd, van
voren zonder aanhangsels, van achteren kort gespoord.
Eierstok voorbij het midden aan den kelk vastgehecht,
4-hokkig, met kegelvormigen, kantigen top; stijl draadvormig,
met stompen stempel. Kogelvormige, 4-hokkige
bes. Zaden half eivormig, (eigenlijk in de gedaante van
een in de langsrichting doorgesneden ei), glad, met
zijdelingsche zaadnerf.
Onbehaarde, klimmende heesters, met rolronde takken
en als met poeder bestrooide, samengedrukte twijgen.
Bladeren vleezig, meestal kort gesteeld, eivormig oflang