zeer groote, cirkelvormige bladeren, van boven rimpelig,
bultig van onderen door sterk uitspringende, dikke
nerven netvormig bedekt. Eénbloemige bloemschachten.
Bloemen groot; bloembladen wit, van binnen rood.
Eéne soort van tropisch Amerika, V. regia Lindl., in Neder-
landsch Indië hier en daar in vijvers aangeplant.
5. NE LUM B IUM Juss. -
Kelkbladen 4 -s5 , ingeplant op den top van de bloem-
schacbt, afvallend. Bloembladen en meeldraden talrijk,
bypogyniscb, in vele rijen, afvallend; belmknoppen met
een knodsvormig aanhangsel. Stampers talrijk, in den
vlakken top van een omgekeerd kegelvormigen, vleezigen
bloembodem, weggedoken, waarboven de zeer korte
stijlen uitsteken; stempel eindelingsch, verbreed; eitjes
1—2, hangend van den top der hokjes, aan-met den
eierstokwand vergroeide zaadstrengen. Vruchtjes eivormig,
los in de holte van den vergrooten, sponsvormigen
bloembodem; vruchtwand beenachtig, glad. Zaad het
vruchtje geheel vullend; zaadhuid sponsachtig; kiemwit
ontbrekend; zaadlobben vleezig, dik, het groote, gevouwen
pluimpje omsluitend.
Eene recht opstaande, groote waterplant met melkachtig
sap; wortelstok dik, kruipend. Bladeren hoog boven het
water opgericht, schildvormig. Bloemen rose-rood, wit
of geel.
Twee soorten in de tropische en subtropische wateren voorkomende,
de eene in Amerika, de andere in Azië en Australië te huis
hehoorende.
De laatste N. speciosum Willd., welke ook in Afrika is ingevoerd
, is in den Maleischen Archipel algemeen.
F am. VIII. PAPAVERACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. I, p. 49.
Bloemen tweeslachtig. Kelkbladen 2, hypogynisch, hol.
Bloembladen 4, 2-rijig, groot, in den knop ineengekreukt.
Meeldraden zeer talrijk, helmdraden dun; helmknoppen
opgericht, met zijdelingsche spleten. Stamper 1-hokkig of
2—4-hokkig door de naar binnen verlengde zaadlijsten;
stijl kort of ontbrekend; stempels stralende, vergroeid en
tegenover de zaadlijsten of vrij en met deze afwisselend;
eitjes veelrijig, wandstandig, anatroop. Vrucht met poriën
of kleppen openend. Zaden talrijk, klein; kiemwit
vleezig of oliehoudend; Idem klein, 2-lobbig of -spletig.
' Aantal geslachten 17, aantal soorten 65, voornamelijk tehuis
hehoorende in de noordelijke gematigde luchtstreek.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
1. P a pa v e r . Stempellobben 4—6, straalswijze op den schijf-
•vormigen top van het vruchtbeginsel. Doosvrucht openend met
klepjes tusschen de zaadlijsten.
2. Arg em o n e . Stempellobben 4—6, straalswijze op den verbree-
den top van een korten stijl. Doosvrucht openend met klepjes tegenover
de zaadlijsten.
1. P A P A V E R L.
Kelkbladen 2, zelden 3. Bloembladen 4 , zelden 6.
Meeldraden <x>. Eierstok 1-hokkig met 4-oo wandstandige
zaadlijsten; eitjes talrijk. Stempels 4-co, op den schijf-
vormigen top van den eierstok, tegenover de zaadlijsten.
Doosvrucht zich openend met klepjes onder de lobben
van de blijvende stempelschijf.
Éénjarige kruiden, melksap wit. Bladeren gelobd ol ra-
gesneden. Bloemen op lange stelen; oranje, purper, wit
of rood.
Aantal soorten omstreeks 14, meestal in de gematigde streken
van Azië, Noord-Afrika en Europa, eene enkele m Zuid-Afrika en
Australië voorkomende. I I , , ,
In Nederlandsch Indië niet inlandsch, doch hier en daar gekweekt.
2. A R G EM O N E L.
Kelkbladen 2—3. Bloembladen 4—6. Meeldraden oo.
Eierstok 1-hokkig; stijl zeer kort ^stempel 4—7-lobbig;
lobben tegenover de zaadlijsten, eitjes talrijk. Doosvrucht
kort, aan den top met kleine klepjes openspringend, die
de zaadlijsten bloot leggen, welke met den stempel overblijven.
Zaden talrijk.
Vertakte, blauwgroene kruiden met een geel melksap.
Bladeren ingesneden, vinspletig, met gedoomde tanden en
stijve borstels.
Twee soorten in tropisch Amerika tehuis hehoorende.
A. Mexieana L. is in alle tropische gewesten verwilderd.