7. NECKIA Korth.
Kelkbladen min of meer gelijk. Bloembladen gelijk,
in den knop ineengedraaid. Staminodiën dimorph; de buitenste
oo , klein, borstel- of kliervormig, de binnenste omstreeks
1 0 , knodsvormig, aan de basis tot eene buis met
de meeldraden vergroeid, wier helmdraden zeer kort bij
den top van de buis binnen de staminodiën zijn ingeplant;
helmknoppen langwerpig, zijdelings openspringend.
Eierstok met drie zaadlijsten en talrijke eitjes; stijl enkelvoudig;
stempel eindelingsch. Driekleppige, aan den top
schotverbrekend openspringende doosvrucht. Zaden talrijk,
klein, ongevleugeld.
Heester of halfheester, on bebaard. Bladeren afwisselend,
fijngezaagd. Steunblaadjes priemvormig, stijf. Bloemen
okselstandig, lang gesteeld.
Aantal soorten 3 , in den Indischen Archipel; N. serrata Korth.,
N. lancifolia Hook. en N. humilis Hook.
Fam. x i i . BIXACEAE.
Bentham e t Hooker Gen. Plant. I, p. 122.
Bloemen regelmatig, 1—2-slachtig. Kelkbladen 4—5,
zelden 2—6 , in den knop dakpanswijze dekkend, vrij of
vergroeid en onregelmatig openbarstend, gewoonlijk afvallend.
Bloembladen 4—5 of ontbrekend, dakpanswijze
dekkend of ineengedraaid in den knop, afvallend. Meeldraden
hypogynisch; belmknoppen 2 -bokkig, door spleten
of poriën openspringende. Schijf dik, dikwijls uit klieren
bestaande. Eierstok 1-, zelden oo-hokkig; stijlen en stempels
vrij of vereenigd; eitjes wandstandig, amphitroop of ana-
troop. Yrucbt droog of vleezig, niet of met kleppen
openspringend, in het. laatste geval de zaden op het
midden der kleppen. Zaden met een zaadmoesachtigen
zaadrok of zaadhuid; kiemwit vleezig; kiem asstandig;
zaadlobben bladachtig, dikwijls hartvormig.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend; steunblaadjes
ontbrekend of klein. Bloeiwijze verschillend.
Aantal geslachten omstreeks 30, soorten 160, hoofdzakelijk in
tropische gewesten.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Bixeae. Bloemen tweeslachtig (zelden gemengdslach-
tig). Bloembladen groot, zonder schubje, in den knop gedraaid. Helmknoppen
langwerpig of lijnvormig, met 2 poriën aan den top of met
2 korte kleppen. Doosvrucht met kleppen openend; endocarpium
vliezig.
1. Cochlöspermum. Zaadlijsten in de holte inspringend of min
of meer vergroeid. Doosvrucht 3 kleppig. Zaden slakkenhuisvormig,
met stijve of wollige haren. Bladeren handspletig of handvormig
samengesteld.
2. Bixa. Zaadlijsten wandstandig. Doosvrucht 2-kleppig. Zaden
recht, kaal. Bladeren gaafrandig.
Tribus II. Flacourtieae. Bloemen tweeslachtig of tweehui-
zig. Bloembladen 'of ontbrekend öf niet veel grooter en talrijker dan
de kelkbladen, in den knop dakpanswijze dekkend, zonder schubben.
Helmknoppen met 2 spleten, kort, zelden lijnvormig. Vrucht eene hes.
j- B lo em en twee sla ch tig ; bloembladen aanwezig.
3. Scolopia. Kelkbladen 4-^-6, klein. Bloembladen evenveel. Zaadlijsten
3—4; stijl draadvormig' met gaafrandigen of 3—4-lohbigen
stempel. Besvrucht, 2—4-zadig.
f j- B lo em en tw e e h u iz ig ; bloembladen ontbrekend.
4. F lacodrtia. Kelkbladen 4—5. Eierstok 2 8-hokkig; 2 8
stijlen. Eitjes 2. Besvrucht met een hard, houtachtig endocarpium,
verdeeld in éénzadige hokjes.
5. Bennettia. Kelkbladen 3. Zaadlijsten 3, wandstandig, elk met
2 eitjes. Stijlen 3 van af de basis uitgespreid.
6. Xylosma. Kelkbladen 4—6. Eierstok 1-hokkig.. Zaadlijsten
2—6. Stijl enkelvoudig, 2—6-lobhig of nagenoeg ontbrekend. Besvrucht,
2—8-zadig.
Tribus III. Pangieae Bloemen tweehuizig. Bloembladen aan
de basis met een vrij of 'aangegroeid schubje. Groote besvrucht.
§ Kelkbladen vergroeid, kelk kogelvormig, bij d en bloei
in 2—3 s tu k k en uiteenbarstend.
7. Pangium. Bloembladen 5—6. Meeldraden oo.
8. Bergsmia. Bloembladen 4—5. Meeldraden 4 5.
§§ Kelkbladen in den knop dakpanswijze d e k k en d , bij d en bloei vrij.
9. Taraktogenos. Kelkbladen 4. Bloembladen 8. Meeldraden 8-
10. Hydnocarpus. Kelkbladen 5, Bloembladen 5. Meeldraden 5-oo .