Overblijvende, zelden eenjarige, onbehaarde of zelden
een weinig behaarde kruiden of onbehaarde heesters, nog
zeldzamer boomen. Bladeren dubbelgevind of 3-tallig
samengesteld, zelden enkelgevind, met smalle of draadvormige,
soms kleine of grootere en breedere en dan getande
slippen. Schermen samengesteld, meestal oo -stralig.
Omwindsels oo - of armbladig of ontbrekend; omwindsel-
tjes Go-bladig, zelden zeer klein of ontbrekend. Bloemen
wit of geel, zelden rosé, dikwijls gemengdslachtig, soms
die van het binnenste schermpje vruchtbaar en die van
de zijdelingsche mannelijk en onvruchtbaar, soms in hetzelfde
schermpje tweeslachtige en éénsiachtige gemengd.
Aantal soorten omstreeks 100, in het noordelijk halfrond, in
tropisch westelijk Amerika en in tropisch en Zuid Afrika voorkomende.
In Nederlandsch Indië wordt Peuc. graveolens Benth.,
misschien verwilderd, aangetroffen op Timor.
13. COR IA N D RUM L.
Kelktanden spits, dikwijls ongelijk. Bloembladen
meestal ongelijk, omgekeerd eivormig, met omgeslagen
topslip, wegens de van boven ingedrukte middennerf
en de vooral bij de buitenste bloembladen verbreede
randen, 2-lobbig. Schijf bestaande uit kegelvormige, gaaf-
randige stijlvoeten. Yrucht min of meer kogel- of eivormig;
nootjes half rolrond, zeer weinig van zelf uiteenwijkend
; hoofd- en bijribben een weinig vooruitspringend,
de eerste het sterkst, alle aan de rugzijde geplaatst, terwijl
de zijdelingsche de voegvlakte omgeven; striemen
onder de bijribben alleenstaand, onduidelijk, die in de
voegvlakte het duidelijkst. Yruchtdrager 2-spletig. Zaad
ruggelings sterk samengedrukt, cirkelvormig, met holle
voorzijde.
Éénjarig, dun, vertakt, onbehaard kruid. Bladeren vinvormig
ingesneden, de wortelbladeren met eivormige,
ingesneden,' de stengelbladeren met lijnvormige slippen.
Omwindsel ontbrekend; omwindseltjes armbladig, met
draadvormige blaadjes. Bloembladen wit, de buitenste
vaak stralend. Yrucht onbehaard.
Aantal Soorten 2, waarschijnlijk beide uit de Levant afkomstig,
doch waarvan de ééne, D. sativum L . , in de meeste landen gekweekt
wordt.
14. B IPO R A Hoffm.
Kelktanden weinig ontwikkeld. Bloembladen ongelijk
of nagenoeg gelijk, omgekeerd eivormig, met omgeslagen
topslip, wegens de van boven ingedrukte middennerf
en de min of meer verbreede randen, 2-lobbig of uitgerand.
Schijf bestaande uit kleine, kegelvormige, gaafran-
dige stijlvoeten. Yrucht breeder dan lang, met eene
kleine voegvlakte,, dubbel bolvormig; nootjes nagenoeg
bolvormig, aan de voorzijde tegenover de voegvlakte,
dikwijls met 2 openingen, en met eene korstachtige buitenlaag
van den vruchtwand; hoofdribben zeer dun, bijna
onzichtbaar, min of meer ingedrukt of draadvormig;
dalen of bijribben breed, korrelig gerimpeld; striemen
ontbrekend of in de dalen alleenstaand, zeer dun of onduidelijk.
Yruchtdrager ontbrekend. Zaad cirkelvormig,
met eene diepe en breede holte in de voorzijde.
Éénjarige, dunne, onbehaarde kruiden. Bladeren vinvormig
ingesneden, met vinspletige of vindeelige slippen.
Schermen samengesteld, met weinige stralen. Omwindsels
en omwindseltjes armbladig of ontbrekend. Bloemen
wit, nagenoeg gelijk of meestal stralend.
Aantal soorten 3, waarvan 2 in de Levant en de derde in Noord
Amerika voorkomen. Eéne der eerste, B. testiculata Hoffm., wordt
waarschijnlijk ook op Java gekweekt. Bij Miquel vindt men haar
hij het geslacht Atrema D C. vermeld, {A. testiculatum Miq.).
15. DAUCTJS L.
Kelktanden spits, dun of weinig ontwikkeld. Bloembladen
meestal ongelijk, omgekeerd eivormig of breed,
met omgebogen of ingerolde topslip, wegens de van boven
ingedrukte middennerf uitgerand of de grootste wegens
de verbreede randen 2-lobbig. Schijf uit neergedrukte,
kussenvormige of kort kegelvormige, gaafrandige of onder
aan den rand golvend gekartelde stijlvoeten bestaande.
Yrucht eivormig of langwerpig, nagenoeg rolrond of min
of meer ruggelings samengedrukt; nootjes half rolrond
of met bolle rug- en platte voorzijde; hoofd- enbijribben
min of meer vooruitspringend, de zijdelingsche hoofdribben
vooral het sterkst, alle of alleen de bijribben met
1—2 rijen van stekels of borstels, die vooral bij de ^bij-
ribben aan de basis tot een vleugel samenkomen; zijde