F am. x x i . MALVACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. % p. 195. — Maxwell Masters
in Hoök. Fl. of Br. Ind. I., p. 317 en in Journ. of Linn. Soc. XIV
(1875), p. 495. — Becc. Males. III, (Platen zonder tekst).
Bloemen tweeslachtig, zelden tweehuizig of gemengdslach-
tig. Kelkbladen 5, klepswijze aaneensluitend, vrij of vergroeid.
Bloembladen 5, in den knop ineengedraaid, dak-
panswijze dekkend. Meeldraden oo, zelden in bepaald
aantal aan de basis der bloembladen vastgehecht, helm-
draden 1 -broederig, eene buis , zelden eene zuil vormende;
belmknoppen langwerpig, kogel- of niervormig; bokjes
gegolfd of gewonden, lijn- of ringvormig, reeds in den
knop of ten slotte 1 -bokkig, in de lengte openbarstende;
stuifmeel kogelvormig, korrelig, gestekeld. Eierstok 2—
oo -hokkig, gaaf of gelobd, bestaande uit 2 — 5 of meer
vrucbtbladen in een krans om eene a s ; stijlen vergroeid
over hunne geheelé lengte of alleen van onderen; stempels
lijn-, schild-, spatel- of knopvormig; eitjes 1 of meer,
gekromd, aan den binnenhoek van elk vruchtblad vastgehecht.
Drooge, al of niet openspringende, éénzadige
dopvrucbtjes of bokverbrekende, soms groote en hout-
acbtige doosvrucht. Zaden niervormig of omgekeerd eirond
, naakt of zjjde- of wolacbtig bebaard. Kiemwit
gering, dikwijls slijmachtig of ontbrekend; kiem gekromd;.
zaadlobben bladachtig, gewoonlijk gevouwen öf gekreukt.
Kruiden, heesters of zelden hoornen met zacht bout,
met slijmachtig, zelden zuuracbtig melksap en een taaien
binnenbast; kruidachtige deelen gewoönlijk met stervormige
haren bezet. Bladeren afwisselend, handnervig,
enkelvoudig, gelobd of zelden samengesteld. Steunblaadjes
vrij, soms afvallend. Bloemen okselstandig of eindelingscb,
alleenstaand of in bundels of pluimvormige bij schermen,
regelmatig, aan de basis met 8 of meer schutblaadjes,
welke verspreid of tot elkander genaderd zijn en dikwijls
een bijkelk vormen.
Aantal geslachten 59 soorten omstreeks 700; in de warme luchtstreken
talrijk, ook in de gematigde algemeen, in de poolstreken ontbrekend.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
A. Meeldraden vergroeid tot eene, enkelvoudige of slechts aan den
top verdeelde buis. Kruiden of heesters, zelden hoornen.
Tribus I. Malveae. 'Rijpe vruchtbladen van de as loslatend,
evenveel stijlen als vruchtbladen. Helmdradenbuis aan den top of tot
aan den top helmknoppen dragend.
-j- Eén eitje in elk hokje.
1. Malvastrum. Schutblaadjes 3, vrij. Eitjes klimmend.
2. Sida. Schutblaadjes ontbrekend. Eitjes hangend.
Twee of meer eitjes in élk hokje.
§ Schutblaadjes 4—6. Helmdradenbuis met 5 takken aan den top.
3. Kydia. Bloemen min öf meer tweehuizig. Eierstok 2—3-
hokkig; eitjes 2, opgericht.
§§ Schutblaadjes ontbrekend.Helmdradenbuis met oo takken aan den top.
4. Wissadula. Bloemen tweeslachtig. Eierstok 5-hokkig; eitjes
2—3, deels hangend, deels klimmend. Hokjes vaak met een valsch
tusschenschot.
5. Abutilon. Bloemen tweeslachtig. Eierstok 5—oo -hokkig;
eitjes 3—9, deels hangend, deels horizontaal, deels klimmend.
Hokjes zonder valsch tusschenschot.
Tribus II. Uïeneae. Rijpe vruchten van de as loslatend. Stijlen
of stempels in het dubbele aantal van de vruchtbladen. Helmdradenbuis
aan de buitenzijde helmknoppen dragend, aan den top afgeknot
of 5-tandig.
6. Malachra. Schutblaadjes tusschen de bloemen onregelmatig
verspreid of ontbrekend. Bloemen en hoofdjes door omwindsels
omgeven. Vruchtjes^ zonder stekels of naalden.
-7. Urena. Schutblaadjes 5, vergroeid. Vruchtbladen 5, tegenover
de bloembladen. Rijpe vruchtjes met ankervormige stekels.
8. Pavonia. Schutblaadjes 5—8, vrij of vergroeid. Vruchtbladen
5, tegenover de kelkbladen. Rijpe vruchtjes naakt of met naalden
of stekels, doch deze niet met omgebogen top.
Tribus III. HiMsceae. Doosvrucht. Kelkbladen bladachtig.
Stijltakken evenveel als hokjes van den eierstok,
f Stempels uitgespreid. Zaden niervormig.
9. Hibiscus. Schutblaadjes 5—oo .
-J-j- Stempels tot eene knodsvormige massa vergroèid. Zaden
omgekeerd-eirond of hoekig.
10. Thespesia. Schutblaadjes 3—5, klein.
11. Gossypium. Schutblaadjes 3, hartvormig.
B. Meeldraden aan de basis tot eene buis vereenigd en naar
boven vrij of 5—8-broederig. Boomen. (Zie in de vorige afdeeling
Kydia, door Benth. en Hook. onder de Malveae, doch door Maxw.
Masters bij de Bombaceae geplaatst).
Tribus IV. Bombaceae. Doosvrucht of vleezige vrucht. Stijl
onverdeeld of in zooveel korte takken verdeeld als er hokjes zijn van
den eierstok.