draden meestal draagt. Vruchtbladen meestal meer dan één,
gewoonlijk vergroeid. %
Series I. I nferae. (Onderstandigen.) Eierstok onder-
standig. Meeldraden in gelijk aantal als de bloemkroon-
lobben, zelden minder.
Series II. H eteromerae. (Ongelijktalligen.) Eierstok
meestal bovenstandig. Meeldraden nu eens vrjj van de
bloemkroon, dan weder er mede vergroeid, dikwijls in
gelijk aantal tegenover de kroonlobben geplaatst, soms
in bet dubbele of in onbepaald aantal aanwezig; zeldzamer
in gelijk aantal met de kroonlobben afwisselend,
in welk geval óf de meeldraden vrij van de bloemkroon
zijn öf bet aantal der vruchtbladen meer dan 2
bedraagt.
Series III. Bicarpellatae. (Tweevruchtbladigen.) Eierstok
meestal bovenstandig. Meeldraden meestal met de
bloemkroon vergroeid, met de kroonlobben afwisselend en
in gelijk aantal als deze, niet zelden 1—3 rudimentair
of ontbrekend. Yruchtbladen 2, zelden 1 of 3.
Subclasse 3. Dicotyledone s Monochlamydeae.
(Tweezaadlóbbigen met een - bloemdek.) Bloemdek enkelvoudig;
lobben of segmenten in één of twee rijen, aan
elkander gelijk, meestal kruidachtig; soms zeer klein of
geheel ontbrekend. Yrucbtbladen één of meer, vrjj of
vergroeid.
Series I. Curvembryeae. (Gelcromdkiemigen.) Kiemwit
meestal meelacbtig; kiem gekromd, excentrisch, zijde-
lingscb of peripberisch, zelden nagenoeg recht, en dan bijna
in bet midden gelegen en smal. Gewoonlijk 1 eitje in elk
vrucbtblad, zelden (bij eenige geslachten der Amaran-
taceae) eenige weinige, opgericht in bet midden van het
hokje. Bloemen tweeslachtig, in weinige geslachten één-
slacbtig of gemengdslacbtig. Bloembladen hoogst zelden
aanwezig. Meeldraden in hetzelfde aantal als de ‘slippen
van het bloemdek of minder y zelden meer.
Series II. Multiovulatae Aquaticae. (Veeleiige waterplanten.)
Ondergedoken kruiden. Eierstok uit meerdere
vruchtbladen gevormd. Talrijke eitjes in elk hokje of
aan elke zaadlijst.
Series III. Multiovulatae Terrestres. (Veeleiige
landplanten.) Landbewonende kruiden of heesters. Eierstok
uit meerdere vruchtbladen gevormd. Talrijke eitjes
in elk hokje of aan elke zaadlijst.
Series IY. Micrembryeae. (Kleinkiemigen.) Meerdere
vruchtbladen tot een eierstok verbonden, één vrucht-
blad of vrije vruchtbladen; 1 eitje in elk vruchtblad,
zelden 2 of eenige weinige. Kiemwit overvloedig, vleezig
of (bij de Piperaceae) melig; kiem klein, zeer zelden (bij
eenige Monimiaceae) grooter en buiten het kiemwit gelegen.
Series V. Daphnales. Eierstok uit één vruchtblad bestaande,
zelden uit meerdere en dan 2—4-hokkig; in den
eierstok of in elk hokje 1 eitje of 2 naast elkander,
zelden eenige weinige paren boven elkander. Boomen of
heesters, zelden kruiden. Bloemen meestal tweeslachtig.
Bloemdek volkomen, meestal kelkachtig; lobben in 1 of
2 rijen. Meeldraden perigynisch, in hetzelfde aantal als de
bloemdekslippen of in het dubbele, zelden in geringer
aantal.
Series YI. Achlamybosporeae. (Zaadhuidloozen.) Eierstok
1-hokkig, met 1—3 eitjes; hokje en eitjes dikwijls
vóór den bloei ternauwernood waar te nemen. Kiemwit
zonder zaadhuid, vrij of met de wanden van den eierstok
vergroeid. Bloemdek meestal volkomen, kruidachtig,
kroonachtig of (bij Loranthus) min of meer dubbel.
Series YII. Unisexuales. (Eénslachtigen.) Bloemen
steeds éénsiachtig (uitgezonderd eenige weinige gemengd-
- siachtige Urticaceae). Eierstok uit meerdere of één vruchtblad
bestaande; 1 eitje in den eierstok of in elk hokje, of
2 naast elkander. Kiemwit overvloedig, vleezig, dun of
ontbrekend. Kiem weinig korter dan het kiemwit of het
geheele zaad vullend. Boomen of heesters, of (bij eenige
Euphorbiaceae en Urticaceae) kruiden. Steunblaadjes
zijn meestal aanwezig. Bloemdek kelkachtig of klein of
ontbrekend; bloembladen zijn soms bij de Euphorbiaceae
aanwezig. Stijlen eyenveel als vruchtbladen, doch niet
zelden 2-deelig.
Series YIII. Ordines Aüomali. (Afwijkende Families.)
Min of meer verwant aan de Unisexuales, doch zich
noch onder elkander, noch aan eenige andere groep goed
aansluitend. Bloemen meestal alle éénsiachtig. Door de
overige kenmerken wijken ze alle in meerdere of mindere
mate van de overige groepen af.
Classe II. Monocotyledones. (Eénzaadlobbigen.) Kiem
met één zaadlob. Groei der vaatbundels begrensd, deze op
de doorsnede verstrooid. Bladeren meestal smal en evenwijdig,
zeldzamer handnervig, zeer zelden netvormig-vin