Eéne soort. V. subterranea Thouars, welke in alle tropische
landen, doch vooral in tropisch Afrika gekweekt wordt. Haar eigenlijk
vaderland is niet bekend.
50. PA C H Y R H IZU S Rich.
Kelk 2-lippig; bovenlip uitgerand; onderlip 3-tandig.
Vlagje breed, omgekeerd eivormig, met neergeslagen
oortjes aan de basis; vleugels langwerpig, sikkelvormig;
kiel gekromd, stomp, even lang \ls de vleugels. Meeldraad
tegenover het vlagje vrij, de overige vergroeid; helm-
knoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg zittend, oo -eiig;
stijl vrij dik, aan den top min of meer ineengerold, afgeplat
, van binnen behaard; stempel kogelvormig,- zijdelings
en naar binnen gericht. Peul lijnvormig, plat-samen-
gedrukt,_ van buiten tusschen de zaden dwars ingedrukt,
van binnen opgevuld. Zaden eivormig of cirkelvormig,
samengedrukt, mek een kleinen navel, zonder kiempropje.
Hoog klimmende^-heesters. Bladeren 3-bladig gevind,
met steunblaadjes aan de bladspil; blaadjes dikwijls hoekig
of golvend gelobd. Lange, okselstandige trossen,
waaraan de bloemen aan gezwollen knoopen in bundels
bijeenstaan; onderste knoopen soms tot een zijtak verlengd.
Schutbladen en schutblaadjes klein, borstelvormig
en spoedig afvallend.
Aantal soorten 2 of 3, in tropisch en subtropisch Amerika tehuis
behoorende, waarvan 1 , P. angulatus Rich., in alle tropische ge-
westen om de eetbare knollen gekweekt wordt.
51. P SO PH O C A R PU S Neck.
Kelkbuis urnvormig, korter dan de kelktanden, waarvan
de bovenste voor de helft of bijna tot aan den top vergroeid
zijn. Vlagje nagenoeg cirkelvormig, met neergeslagen
oortjes aan de basis; vleugels schuin omgekeerd eivormig;
kiel aan den top gekromd-, stomp. Meeldraad tegenover
het vlagje onder aan de basis vrij, in het midden met
de overige tot eene buis vergroeid; helmknoppen éénvormig.
Eierstok kort gesteeld, oo -eiig; stijl boven den
eierstok verdikt, priem vormig, gekromd, niet in de
lengte gebaard, met eindelingschen of naar binnen ge-
keerden, dicht penseelachtig behaarden stempel. Peul 4-
kantig, in de lengte met 4 vleugels, 2-kleppig, van binnen
tusschen de zaden opgevuld. Zaden dwars langwerpig,
met zijdelingschen, langwerpigen navel, zonder kiempropje.
Hoog windende kruiden. Bladeren 3-bladig gevind, met
steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes aan den blad-
voet vliezig, voorbij de inplanting naar onderen verlengd.
Bloemen paarsch, middelmatig of groot, in bundels aan
gezwollen knoopen van okselstandige trossen. Schutbladen
klein, spoedig afvallend; schutblaadjes grooter, vliezig,
langer blijvend.
Aantal soorten 4, in tropisch Azië en Afrika, waarvan 1 ook in
tropisch Amerika in .gekweekten toestand aangétroffen wordt. In
Nederlandseh Indië komen voor: Ps. tetragonolobus D C. en Ps.
palustris Desv. — Ps. longepedunculatus Hassk., beide gekweekt.
De oorsprong van de .eerste soort is onbekend; de tweede soort
stamt uit tropisch Afrika.
52. D O L ICH O S L.
Kelk klokvormig; lobben of tanden kort, meestal stomp,
de beide bovenste vergroeid tot eene bovenlip met gaven
of uitgeranden top. Ylagje cirkelvormig, met neergeslagen
oortjes aan de basis; vleugels sikkel- of omgekeerd-
eivormig, met de kiel samenhangende; kiel sterk gekromd
r dikwijls gesnaveld, niet spiraalvormig. Meeldraad
tegenover het vlagje vrij, nabij de basis dikwijls verdikt
of met een aanhangsel; helmknoppen éénvormig. Eierstok
nagenoeg zittend, oo -eiig; stijl van hoven verdikt en
onder den stempel in de lengte gebaard of met penseel-
vormigen top; stempel eindelingsch. Peul naald-, sikkel-
of lijnvormig, samengedrukt, 2-kleppig, met dikwijls
verdikte naden en met platte of bolle kleppen. Zaden
dik of samengedrukt, met een korten of verlengden
navel, welke soms naakt, soms dóór een kiempropje
(de verdikte en blijvende top van de zaadstreng ?) bedekt is.
Kruiden of half heesters p windend, nederliggend of opgericht,
doch dan laag blijvend. Bladeren 3-bladig gevind
, met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaadjes
aan den bladvoet klein. Bloemen paarsch, vleeschkleurig,
geelachtig of wit, nu eens alleenstaand of bij bundels in
de bladoksels, dan weder bij bundels langs de al of niet
knoopvormig verdikte spillen van okselstandige trossen.
Schutbladen en schutblaadjes gestreept, dikwijls klein of
spoedig afvallend.