tend of dakpanswijze dekkend. Meeldraden 8 (zelden 5,
met 2 of 3 zonder helmknoppen); helmdraden vrij of
met de schijf versmolten, 3-hokkig; stijl kort, priemvor-
mig, 3-spletig aan den top of in een 3-lobbigen stempel
uiteenloopende; eitjes 2—6 in elk hokje, in 2 rijen,
vastgehecht aan de as van het hokje. Yruchtbladen bij
rijpheid slechts aan de basis verbonden, platgedrukt,
lederachtig, 2-kleppig of niet openspringend, elk met
weinige zaden. Zaden platgedrukt, van onderen vaak
gevleugeld; zaadhuid vliezig, lederachtig of bros; zaad-
nerf loopende van de basis tot den top van den vleugel;
kiemwit ontbrekend; kiem in het bovenste gedeelte van
het zaad, met groote, platte, vergroeide zaadlobben en
een zeer kort, naar onderen gericht, kiem worteltje.
Kleine hoornen of klimmende heesters, met dikwijls
ineengedraaide, rolronde takken. Bladeren tegenover gesteld,
gesteeld, gaafrandig of gezaagd, met aan de basis
geleede bladstelen. Steunblaadjes klein, afvallend. Bloemen
klein, groenachtig of wit, in okselstandige pluimen
of bijschermen, wier vertakkingen en bloemstelen aan de
basis met 2 schutblaadjes voorzien zijn. Doosvruchten
vaak groot.
Aantal soorten 60, in de tropische gewesten van Azië, Australië,
Afrika en Amerika. Volgens Miquel komen 7 soorten in den Ma-
leischen Archipel voor.
10. SA L A C IA L.
Kelk klein, 5-deelig. Bloembladen 5 , uitgespreid, dakpanswijze
dekkend in den knop. Meeldraden 3 (zelden 2
of 4), aan het bovenvlak van de schijf, dicht hij den
eierstok, ingeplant, vrij of met den eierstok vergroeid,
met platte, naar elkander gebogen en aan den top teruggeslagen
helmdraden; helmknoppen (wegens de teruggeslagen
helmdraden) meestal naar buiten gekeerd, klein,
met hokjes, welke in de lengte of in de breedte openspringen
en öf afzonderlijk zijn, of samen tót één hokje dwars
ineengevloeid zijn. Schijf dik, uitgespreid of kegelvormig,
met inhammen. Eierstok in de schijf weggedoken, kegelvormig,
3-hokkig, in een zeer korten of langeren, priem-
vormigen stijl uitloopend, met een enkelvoudigen, 3-lobbigen
stempel; eitjes 2, 4 of meer in elk hokje, in 1 of
2 rijen aan de as vastgehecht. Yrucht besvormig, 1—3-
hokkig, met eene leder- of houtachtige schil, een slijmachtig
vruchtvleesch en 1—4-zadige hokjes. Zaden in
weinige soorten bekend, groot, kantig, met eene dikke,
lederachtige of vezelige zaadhuid; zaadlobben dik, vaak
ineengekreukt; kiemworteltje kort, naar onder gericht.
Heesters of kleine hoornen, klimmend of neerhangend,
onbehaard. Bladeren vaak tegenovergesteld, gesteeld,
lederachtig, van hoven glanzend, gaafrandig ofgekarteld-
gezaagd, zonder steunblaadjes. Bloemen vrij klein, dikwijls
aan okselstandige, verkorte twijgen, tot bundels of
kort-, zelden langgesteelde bij schermen vereenigd, zelden
alleenstaand of twee aan twee, soms in pluimen. Yrucht
dikwijls groot, eetbaar.
Aantal soorten 60 a 70, in de tropische en bijna tropische streken
van Azië, Afrika en Amerika. Miquel noemde 14 soorten van
dit --geslacht voor Nederlandsch Indië op, welk aantal door Schef-
fer nog met ééne soort werd vermeerderd.
11. S IPH O N O D O N Griff.
Kelk 5-deelig, met cirkelronde segmenten. Bloembladen
5, grooter dan de kelk, opgericht-uiteengespreid.
Meeldraden 5, hypogynisch, in een boog gekromd boven
den stamper; helmdraden plat; helmknoppen klein. Eierstok
half in de schijf weggedoken, uit eene nagenoeg
kogelvormige basis kegelvormig toeloopende, nabij den
top van buiten gevoord en van binnen om eene stjjlvor-
mige zuil eene holte vormende, welke met stempelkliertjes
bekleed is; aantal hokjes <x>, in 2—4 rijen, elk hokje
met één zaadje, dat öf klimmend of hangend is. Steenvrucht
appelvormig, min of meer vleezig, bultig aan den^ top,
met vele harde en houtachtige kernen, welke tot ringen
met elkander verbonden zijn, waarvan verscheidene boven
elkander staan. Zaden met de kernen in vorm overeenkomende
, met eene vliezige zaadhuid en een min of meer
hoornachtig kiemwit; zaadlobben zeer groot, bladachtig,
cirkelvormig, aan de basis min of meer hartvormig; kiemworteltje
zeer klein, dicht bij den navel.
Lage, onbehaarde boom. Bladeren afwisselend, kort
gesteeld, gekarteld-gezaagd, van boven glanzend. Steunblaadjes
klein, afvallend. Bloemen geel, aan, van kleine