Harsbevattende boomen. Bladeren afwisselend, gaaf-
randig, zelden uitgeyreten-gekarteld, vinnervig. Steun-
blaadjes meestal klein en afvallend, soms vrij groot en
blijvend of afvallend en een ringvormig litteeken achterlatend.
Bloemen meestal welriekend, in okselstandige
veel- of weinigbloemige pluimen. Schutbladen meestal
zeer klein of ontbrekend, zelden groot en blijvend.
Aantal geslachten volgens Bentham en Hooker 12, in de tropische
gewesten der oude wereld tehuis hehoorend. Het aantal der soorten
door Bentham en Hooker op 112 geschat, is door Thiselton dyer
en door Burck belangrijk vermeerderd. Echter moeten, volgens onderzoekingen
van den laatste, twee geslachten, Ancistrocladus Wall. en
Lophira Banks, uit de familie verwijderd worden. Ook de omgrenzing
der geslachten is belangrijk gewijzigd. Volgens Burck komen alle
geslachten der Dipterocarpaceae in den Nederlandschen Archipel voor,
behalve Vateria L., welke in Engelsch Indië, voornamelijk op Ceylon
door vele soorten vertegenwoordigd is, en Monotes A. D C., een
geslacht met ééne soort, uit subtropisch Zuid-Afrika.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
A. Kelkbladen aan de basis tot eene buis verbonden, welke met
de vrucht in omvang toeneemt, haar omgeeft of er mede vergroeid is.
-f- Kelkbuis vrij..
1. Dryobalanops. Kelkslippen dakpanswijze dekkend in den
knop, alle na den bloei in omvang toenemende en gelijkvormig
wordend. Bladeren met talrijke, dicht opeengedrongen, evenwijdige
zijnerven.
2. Dipterocarpus. Kelkslippen min of meer klepswijzé aaneensluitend
in den knop, slechts de 2 grootste na den bloei vleugelvormig
wordend. Bladeren met talrijke^ evenwijdige dwars-
aderen tusschen de zijnerven.
bb Kelkbuis gedurende den bloei met de basis van den eierstok vergroeid.
3. Anisoptera. Kelkslippen dakpanswijze dekkend in den knop.
Kelkbuis na den bloei de vrucht omsluitend en daarmede vergroeid,
gekroond door de kelkslippen, waarvan 3 klein blijven
en 2 in omvang toenemen en vleugelvormig worden. Meeldraden
oo .
B. Kelkbladen öf onderling geheel vrij, of tot eene korte buis verbonden,
die niet met de vrucht in omvang toeneemt (met uitzondering
van eenige soorten van Vatica.)
§ Slippen van den vruchtkelk de vrucht niét nauw omsluitend,
uitgespreid, teruggeslagen of opgericht, soms weinig ontwikkeld,
meestal niet veel in grootte verschillend.
4. Isoptera. Slippen van den vruchtkelk gelijkvormig uitgespreid,
doch ongelijk van grootte, half cirkelvormig. Meeldraden
30—36. Helmhokjes met gelijke kleppen.
5 Vatica Slippen van den vruchtkelk uitgespreid, opgericht
of teruggeslagen, gelijk of ongelijk, vleugelvormig verlengd of
verdikt, soms weinig in omvang toegenomen. Kelkbuis soms
met de vrucht in omvang toenemende, een derde gedeelte
hiervan ömgevende én er mede vergroeid. -Meeldraden 15. Buitenste
kleppen der helmhokjes het grootst.
SS Slippen van den vruchtkelk met de bases de vrucht nauw
omsluitend, meestal 2 of 3, veel grooter dan de overigen.
f Slippen van den vruchtkelk de vrucht klepswijze omgevend.
6. Parashorea. Slippen van den vruchtkelk lijn-spatelvormig,
3 lange, 2 korte.
f t Slippen van dén vruchtkelk de vrucht dakpanswijze omgevend.
7 ShoreA. Slippen van den vruchtkelk ongelijk; 3 langer
dan’de overigen, soms lang-vleugelvormig, soms de vrucht niet
in lengte overtreffend. Meeldraden 15—co . Steunblaadjes soms zeer
groot en blijvend, soms klein en afvallend. Merg met talrijke,
anastomoseerende harskanalen. Bladsteel met talrijke harskanalen.
Peripherische vaatbundelkring van den bladsteel öf aan de bovenzijde
open öf geheel gesloten; peripherische vaatbundelkring van
de middennerf aan de bovenzijde open.
8. Doona. Slippen van den vruchtkelk ongelijk, 2 of 3 langer
dan de overigen, vleugelvormig en de vrucht veel m lengte
overtreffend. Meeldraden 10 of 15. Steunblaadjes klem, afvallend.
Mërg m et' talrijke, anastomoseerende harskanalen. Bladsteel
met’ 5 harskanalen. Peripherische vaatbundelkring van den bladsteel
aan de onderzijde open; peripherische vaatbundelkring van
de middennerf aan de bovenzijde open.
9. Hopea. Slippen van den vruchtkelk ongelijk, 2 langer dan
de overigen, vleugelvormig en de vrucht veel in lengte overtreffend.
Meeldraden 15. Steunblaadjes klein, spoedig afvallend.
Merg met 3 harskanalen aan de basis van een internodium,
waarvan 2 den stengel in zijn geheele lengte doorloopen. Bladsteel
met 3 harskanalen. Peripherische vaatbundelkring van den bladsteel,
aan de onderzijde open, peripherische vaatbundelkring van
de middennerf aan de bovenzijde open.
1. D R Y O B A L A N O P S Gaertn.f.
Kelkbuis gedurende den bloei zeer kort, kelkslippen
langwerpig, min of meer gelijk, dakpanswijze dekkend
in den knop; vruchtkelk de basis van de vrucht omgevend,
slippen alle gelijkmatig in omvang toegenomen,
'omgekeerd langwerpig-wigvormig, vleugelvormig. Bloembladen
aan de basis een weinig vergroeid. Meeldraden co,
soms 30, in 3 rijen; helmdraden aan de basis verbreed en