gekromd, stomp. Meeldraad tegenover het vlagje vrij, de
overige vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok met
2 -qo eitjes; stijl 'priemvormig, van boven neergebogen,
met eindelingscben, breed knopvormigen stempel. Peul
min of meer zittend of gesteeld, tusschen de zaden vernauwd;
leden eivormig, samengedrukt-gezwollen, op
elkander gevouwen en binnen de peul teruggetrokken.
Zaden cirkelvormig en. plat of bolvormig, met zijdeling-
schen navel, zonder kiempropje.
Nederliggende of opgericbte, onbehaarde of langharige
kruiden. Bladeren lg-3-tallig; blaadjes meestal breeder
dan lang, met steunblaadjes aan de bladspil. Steunblaad-
jes aan den bladvoet vrij, priemvormig of gestreept.
Bloemen purperkleurig of wit, in losse, eindelingsche
trossen, waaraan de bloemen twee aan twee staan. Schutbladen
toegespitst, zeer spoedig afvallend; schutblaadjes
ontbrekend.
Aantal soorten 4 , waarvan- 2 in Nederlandsch Indië. Hiervan
onderscheidt zich ééne, L. vëspertilionis Desv., door het 1-tallige
blaadje, dat 6—10 maal langer dan breed is; bij L. óbcordala Desv.
is het 1-tallige blaadje dwars eivormig.
29. A L Y S IC A R PU S Neck.
Kelk diep gespleten, stijf, kafacbtig of gestreept; lobben
nagenoeg gelijk; de beide bovenste meestal tot aan
den top vergroeid. Ylagje omgekeerd eivormig of cirkelvormig,
tot een nagel versmald; vleugels schuin langwerpig,
met de kiel samenhangende; kiel licht gekromd,
stomp, aan beide zijden meestal met een vlies. Meeldraad
tegenover het vlagje vrij, de overige vergroeid. Eierstok
zittend of kort gesteeld, met go eitjes; stijl draadvormig,
aan den top gekromd, met breeden, eindelingschen, knopvormigen
stempel. Peul nagenoeg rolrond of min of meer
samengedrukt, doch niet plat, tusschen de zaden vernauwd
of overal gelijk, met eivormige, bolvormige of aan weerskanten
afgeknotte ? bolle of gezwollen, niet openspringende
leden. Zaden cirkelvormig en plat of bolvormig, zonder
kiempropje.
Kruiden, wijd vertakt en uitgespreid of opgericbt, onbehaard
of lang zijdeachtig bebaard. Bladeren 1-tallig,
met steunblaadjes aan de bladspil, zelden 3-tallig. Steunblaadjes
aan den bladvoet stijfvliezig, toegespitst, vrij of
vergroeid.
Bloemen klein, in eindelingsche trossen of zelden, door
het mislukken van den tak, okselstandig, meestal twee
aan twee, met kleine bloemsteeltjes. Schutbladen vliezig,
meestal spoedig afvallend.
Aantal soorten omstreeks 16, in tropisch Azië, Afrika en Australië
groeiende, waarvan ééne ook in tropisch Amerika ingevoerd
voorkomt. Baker noemt 9 soorten op; voor Engelsch Indië en 4
hiervan komen volgens Miquel in Nederlandsch Indië voor, terwijl
eene vijfde, door Miquel beschreven soort bij Baker voor eene
variëteit van eene der andere geldt. Het geslacht wordt verdeeld
in twee secties: 1. Microcalycinae, waarvan de kelk niet langer
, is dan het eerste lid van de peul, 2. Macrocalycinae, waarvan de
kelk veel langer is dan het eerste lid van de peul en de kelk-
tanden in den vruchttoestand elkander nog dakpanswijze dekken
en de vrucht insluiten.
30. PH Y L A C IUM Benn.
Kelklobben gewimperd, de beide bovenste bijna geheel
en al vergroeid. Bloembladen lang genageld; vlagje nagenoeg
cirkelvormig, boven de basis met eene bult en neergeslagen
oortjes voorzien; vleugels smal, sikkel vormig,
vrij, soms met sporen aan de basis; kiel gekromd, stomp,
korter dan de vleugels. Meeldraad tegenover bet vlagje
onder aan de basis vrij, overigens met de overige tot eene
buis vergroeid; helmknoppen éénvormig. Eierstok nagenoeg
zittend, door eene ringvormige schijf omgeven, met
1 eitje; stijl van boven verdikt, gekromd, aan den top
priemvormig, met knopvormigen stempel. Peul plat-samen-
gedrukt, eivormig, met den blijvenden stijl aan den top,
netvormig geaderd, niet openbarstend. Zaad samengedrukt,
cirkelvormig, zonder kiempropje.
Windende kruiden. Bladeren gevind, 3-bladig; blaadjes
gaafrandig, groot, met steunblaadjes aan de bladspil.
Steunblaadjes aan den bladvoet smal, spoedig afvallend.
Bloemstengels bundelswijze in de bladoksels, kort, weinig-
bloemig, aan den top bij scherm- of trosvormig. Bloemen
klein. Sommige schutbladen na den bloei sterk vergroot,
vliezig, bladachtig, samengevouwen kapvormig; de andere
klein. Bloemstelen kort, met 2 schutblaadjes aan den top.
Eéne soort, Ph. bracteosum Benn., op Java en Amboina.