uitgevreten aan de buikzijde; kiem recht, zaadlobben
cirkelvormig uitgespreid, dun, gegolfd in slippen of met
openingen.
Klimmende heesters. Bloemen in dichte, kogelvormige
hoofdjes.
Aantal soorten 2, in tropisch Azië, heiden in den Maleischen
Archipel, C. fenestratum Colebr. en C. Blumeanum Miers.
10. AR CA N G -E L ISIA Becc.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloemen: Kelkbladen
9, de 3 buitenste bet kleinst; de 6 binnenste bloembladachtig,
in 2 rijen, nagenoeg gelijk, langwerpig, in den
knop dakpanswijze dekkend. Bloembladen ontbrekend.
Meeldraden 9, ineengesmolten, met zeer korte helmdra-
den; helmknop eindelingsch met 4 hokjes , dwars openspringend.
Vrouwelijke bloemen: Bloembladen (of stami-
nodiën) 6,—.zeer kort, dik. Stampers 3, elk met 2
boven elkander geplaatste eitjes; stempels dik, driehoekig
met grove stempelwratjesT Steenvruchten 1—3, kogelniervormig;
stijllitteeken eenigszins van den top verwijderd;
steenkern beenachtig, aan de rugzijde bol, zijdelings
samengedrukt, aan de buikzijde een weinig vlak,
zonder condylus aan den binnenwand, maar met een
tweekleppigen naad in den omtrek. Zaad de geheele holte
van den steen vullend en daaraan nagenoeg gelijk, aan
rug- en buikzijde met eene bijna rondloopende groeve;
kiemwit overvloedig, sterk uitgevreten; zaadlobben uitgespreid
, groot, dun, bladachtig, sterk gevouwen, moeilijk
van elkander te onderscheiden; kiemworteltje kegelvormig,
zeer kort, naar het stijllitteeken gericht.
Klimmende heesters met eivormige, 5-nervige bladeren.
Mannelijke bloemen zittend, vrouwelijke met dikke bloemstelen;
de laatste bij ééne soort in groote pluimen aan
oudere takken.
Twee soorten, heide slechts aangetroffen in Nederlandsch Indië.
De eerste A. lemniscata Becc. werd reeds vroeger door Miers als
Anamirta lemnisoata beschreven en is op Java, Gelehes en Borneo
waargenomen, de tweede A. inclyta Becc. werd door Beccari in
Nieuw-Guinea gevonden.
11. TTLIACORA Colebr.
Kelkbladen 6, in 2 rijen, de buitenste veel kleiner.
Bloembladen 6, zeer klein, wigvormig. Mannelijke bloemen:
Meeldraden 6; helmdraden min of meer cilindrisch;
helmknoppen aaneengegroeid, loodrecht openbarstend.
Rudimentaire stampers 3. Vrouwelijke bloemen: Stampers
3_12; stijl kort, priemvormig, Steenvruchten omgekeerd
eivormig, gesteeld, min of meer samengedrukt. Stijllit-
teeken min of meer basilair; steenkern dun, onduidelijk
geribd, aan beide kantén gegroefd. Zaad haakvormig;
kiemwit oliehoudend, uitgevreten; zaadlobben lijnvormig,
vleezig, plan-convex, aangedrukt.
Klimmende heester. Bloemen in okselstandige pluimen,
tweehuizig of gemengdslachtig.
Eéne soort in tropisch Indië verspreid: T. racemosa Colebr.
12. L IM A C IA Lour.
Kelkbladen 6 , in 2 rijen, de buitenste kleiner. Bloembladen
6 (of 3) veel kleiner, geoord, de meeldraden
omvattende. Mannelijke bloemen: Meeldraden 3—9;
helmknoppen aangegroeid, verticaal openbarstende. Vrou-
lijke bloemen: Staminodiën 6, knodsvormig. Stampers 3;
stijlen kort, samengedrukt. Steenvruchten omgekeerd eirond
of niervormig; stijllitteeken bijna, basilair; steenkern
3-hokkig; 2 zijdelingsche hokjes ledig. Zaad lang,
den naar binnen gedrongen condylus omvattende; kiem
dun; zaadlobben verlengd, half-rolrond, aangedrukt.
Klimmende heesters. Bloemen in pluimen.
Aantal soorten omstreeks 10, in tropisch Azië en Afrika.
Beccari onderscheidt hierin, "volgens het voorbeeld van Mie r s ,
twee geslachten. Limacia, waar de binnenste rij der kelkbladen
in den knop klepswijze aaneensluiten en Hypserpa, waar zij dak-
panswiize dekkend zijn; van de eerste komen-er volgens Beccari
2 van de laatste 5 in Nederlandsch Indië voor. Limacia Suma-
trema Scheff. is volgens Beccari eene Tinospora.
13. COCCULT7S DC.
Kelkbladen 6, in 2 rijen, de buitenste het kleinst.
Bloembladen 6, kleiner, meestal geoord. Mannelijke
bloemen: Meeldraden door de bloembladen omvat; helm