![](./pubData/source/images/pages/page302.jpg)
kiemworteltje kort; zelden eene lange, cilindrische kiem
met een lang kiemworteltje.
Kruiden, heesters of hoornen van zeer verschillend
voorkomen, meestal met 4-kantige takken. Bladeren hij
de meeste geslachten tegenovergesteld, kort gesteeld en
altijd gaafrandig, zelden in kransen of afwisselend. Steun-
blaadjes ontbrekend. Bloemen niet zelden groot en in het
oog vallend, meestal in hijschermen en pluimen.
Aantal - soorten omstreeks 250, in de tropische gewesten van de
beide halfronden, voornamelijk in Amerika tehuis behoorend, eenige
weinige door de gematigde streken wijd verspreid. Daar de familie
in zijn geheel monographisch bewerkt is door Koehne inENGLER’s
Botan. Jahrbücher I—VII, (1880—1886), zijn de omgrenzingen en
beschrijvingen der geslachten hoofdzakelijk aan diens monographie
en niet aan Bentham en Hooker ontleend, zoodat de nomenclatuur
dezer familie geheel anders is dan bij deze schrijvers. Als afwijkende
geslachten hebben wij evenwel hierbij gehouden die geslachten,
welke volgens Bentham en Hooker in deze familie tehuis
hehooren, doch door Koehne daar buiten zijn gesloten. Dit is
voornamelijk geschied wegens de moeilijkheid om de juiste plaats
der buitengesloten geslachten in andere families te bepalen. Ik heb
alleen eene uitzondering gemaakt voor Axinandra Thw., waaraan in de
monographie der Melastomaceae eene plaats hij het geslacht Me-
meeylon is aangewezen.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Lythreae. Tusschenschotten boven de zaadlijst doorbroken,
zoodat de zaadlijst zich niet tot den stijl verlengt.
f Zaden noch gevleugeld, noch gerand.
1. Rotala. Kruiden met ongestippelde bladeren. Schotverbre-
kende doosvrucht, met (in het doorvallend licht onder het microscoop
zichtbaar) dicht en horizontaal gestreepte kleppen. Kelk
kort, halfkogel-, klok- of urn-buisvormig,
2. Ammannia. Kruiden met ongestippelde bladeren. Niet of op
onregelmatige wijze openbarstênde vrucht, met ongestreepten
vruchtwand. Kelk klok- of urnvorinig.
3. Woodfordia. Heesters met van onderen zwart gestippelde
bladeren. Kelk lang buisvormig. Niet of op onregelmatige wijze
openbarstende vrucht.
f f Zaden door een vleugel omgeven.
4. Pemphis. Heesters met lederachtige, kruiswijs geplaatste
bladeren. Dekselvrucht. Kelk klokvormig, met 12 voren.
Tribus II. ïïesaeeae. Tusschenschotten van den eierstok volkomen,
zoodat de zaadlijst tot den stijl doorloopt.
§ Zaad nergens verdikt en evenmin gevleugeld: Dekselvrucht.
5. Nesaea. Kruiden of .halfheesters. Vrucht met een klein
dekseltje openend, dat den stijl op den top draagt. Kelk 4-kantig,
of 4-zijdig. Bloemen alleenstaand in de bladoksels of in bund. Is
of kluwens,
§§ Zaad meestal in een vleugel verlengd of met sponsachtigen
top. Hokverbrekende of onregelmatig openspringende doosvrucht.
6. Lagerstroemia. Boomen of heesters. Vrucht hokverbrekend
opehspringend. Zaden met eenen grooten vleugel. Zaadlobben ineengerold.
Meeldraden talrijk, diep in den kelk ingeplant. Bloemen
in pluimen. Bloembladen 6, of 7—9.
7. Lawsonia. Heesters. Vrucht niet openspringend. Zaden met
dikken, sponsachtigen top. Zaadlobben plat. Meeldraden 8, zeer
hoog, 2 aan 2 tegenover de kelkbladen ingeplant. Bloemen in
pluimen. Bloembladen 4.
Afwijkende geslachten, door Bentham en Hooker tot de
Lythraceae gebracht, doch door Koehne en andere schrijvers daarbuiten
gesloten en meerendeels bij de Myrtaceae geplaatst. Bes of doosvrucht
met volkomen tusschenschotten, geheel of half onderstandig.
8. Crypteronia. Vrucht niet geheel openspringend, maar onder
den blijvenden stijl met 2 spleten openbarstend. Zaden min of
' meer gevleugeld. Meeldraden 4—5, boven in de kelkbuis ingeplant.
Bloembladen ontbrekend. Bloemen klein, wit of groen, in
tot pluimen verbonden, lange trossen.
9. Duabanga. Vrucht hokverbrekend met 4—8 kleppen openspringend.
Zaden, min of meer gevleugeld. Meeldraden oo . Bloembladen
4—7. Bloemen groot, wit, in pluimen.
10. Sonneratia. Vrucht besvormig, door den blijvenden stijl
gekroond en door den vergrooten kelk omgeven. Zaden in het
vruchtmoes gelegen, niet gevleugeld. Bloemen groot, ten getale
van 3 aan de toppen der takken of alleenstaand in de bladoksels.
Meeldraden cc . Bloembladen 6—8 of ontbrekend.
11. P unica. Vrucht met den kelk vergroeid, door den kelk-
zoom gekroond, met dikke, lederachtige schil en boven elkander
geplaatste, vliezige hokjes. Zaden door de sappige buitenlaag van
de zaadhuid bekleed. Meeldraden oo . Bloembladen 5—7. Bloemen
groot, granaatrood of wit, alleenstaand of in bundels in de bladoksels.
Behalve de hier opgenoemde geslachten werd door Bentham en
Hooker nog het geslacht Axinandra Thw., tot de Lythraceae gebracht.
Daar echter Koehne het buiten de Lythraceae sluit en Cogniaüx
het in-de Melastomaceae opneemt, is' er mijns inziens geen bezwaar
het daarheen over te brengen.