Kelk klokvormig, 5-lobbig; lobben klepswijze aaneensluitend,
in grootte toenemend, gekleurd. Bloembladen
ontbrekend. Meeldraden talrijk, vrij, ontspringend aan
den top yan een korten stamperdrager; helmknoppen
langwerpig, 2 -hokkig; hokjes evenwijdig, zijdelingsch, in
de lengte openspringend. Staminodiën ontbrekend. Eierstok
gesteeld, 5-bokkig; zaadlijsten asstandig; stijlen opeengedrongen
; stempels 5, lijnvormig, teruggebogen; eitjes
2 in elk hokje, naast elkander, hangend, bijna aan den
top der zaadlijst vastgehecht. Vrucht onbekend.
Boom, met afwisselende, 1-nervige, enkelvoudige bladeren.
Pluim eindelingsch, met weinige bloemen.
Eéne soort op Malakka en Borneo, C. accrescens Mast.
4. G-REWIA L.
Kelkbladen vrij. Bloembladen 5 , met honigklieren aan
de basis, soms ontbrekend. Meeldraden talrijk op een
verhoogden bloembodem. Staminodiën ontbrekend. Eierstok
2—4-hokkig; hokjes tegenover de bloembladen, elk
met 2 eitjes; stijl priemvormig; stempel kort, gelobd.
Steenvrucht vleezig of vezelachtig, gaaf of 2—4-lobbig;
1—4 kernen, met 1— 2 zaden en valsche tusschenschot-
ten tusschen de zaden. Zaden klimmend; kiemwit vleezig,
zelden ontbrekend; zaadlobben plat.
Boomen of heesters, min of meer stervormig-zachtharig.
Bladeren gaafrandig, 1—9-nervig. Bloemen okselstandig,
in gering aantal of talrijk en in pluimen.
Omstreeks 60 soorten, grootendeels in de tropische gewesten
tehuis behoorende, waarvan 24 in Nederlandsch Indië. Men onderscheidt
de volgende secties der in tropisch Azië voorkomende soorten:
1. Grewia, 2. Omphacarpus, 3. Microcos. De laatsten waren
door Korthals en Linnaeds als -geslachten beschreven.
5. COL.T7MBIA Pers.
Kelkbladen 5, vrij. Bloembladen 5, om de basis van
den weinig verhoogden bloembodem ingeplant, van binnen
met een honiggroefje. Meeldraden talrijk, vrij, op een weinig
verhoogden, van buiten gegolfden en viltachtigen bloembodem
ingeplant. Eierstok 3-—5-hokkig, elk met 2 — 4 eitjes;
stijl priemvormig, nagenoeg onverdeeld. Doosvrucht rond-
achtig, van buiten 3-vleugelig, schotverbrekend, in 3—5 dee-
len splijtend; hokjes met een vleugel aan weerszijden, (daar
de vleugels der doosvrucht zich in bladen splitsen), niet
openspringend, 1-zadig. Zaden kiemwithoudend, meestal
klimmend; zaadlobben plat. . ..
Boomen. Bladeren gezaagd, 3-nervig. Bloemen in beschermen,
tot eindelingsche pluimen vereenigd.
Aantal soorten 5, in tropisch Azië; in Nederlandsch Indie: C.
Javanica BI. en C. Celébicy BI.
6. DIPLOPHR.ACTUM Desf.
Kelkbladen 5, vrij. Bloembladen 5, aan de basis met
een schubje, om de basis van een verhoogden bloembodem
ingeplant. Meeldraden 5, op den weinig verhoogden,
van buiten 5 klieren dragenden, bloembodem, vrjj.
Eierstok 5-hokkig, elk hokje met talrijke eitjes; stijl
draadvormig; stempel 5-tandig. Doosvrucht kogelvormig,
viltachtig, niet openspringend, met 5 loodrechte vleugels,
veelzadig, met valsche tusschenschotten tusschen de zaden.
Zaden horizontaal. .
Heester of boom. Bladeren smal, zeer schuin aan de
basis, aan den top gezaagd, van onderen viltig. Steun-
blaadjes bladachtig, met bultjes, het eene 2 -lobbig, bor-
steldragend, het andere gaaf.' Weinige bloemen in oksel-
standige, bijna zittende bijschermen.
Eéne.soort op Java, D. auriculatum Desf.
7. TRIUMFETTA L.
Kelkbladen 5 , vrij, langwerpig, hol. Bloembladen 5,
met klieren of honiggroefjes aan de basis. Meeldraden
5—35, op een vleezigen, van buiten 5 klieren dragenden,
bloembodem. Eierstok 2—5-hokkig; elk hokje met 2
eitjes; stijl draadvormig; stempel 5-tandig. Doosvrucht
kogelvormig of langwerpig met doorns of borstels, niet openspringend
of met 3— 6 kleppen. Zaden, 1 2 in elk hokje,
hangend, kiemwithoudend; kiem recht; zaadlobben plat.
Kruiden of half heesters, min of meer met stervormige
haren bezet. Bladeren gezaagd, enkelvoudig of gelobd.
Bloemen in dichte bijschermen.