Fam. x y i . PORTULACACEAE.
Bentham e t Hooker, Gen. Plant. I, p. 185.
Bloemen regelmatig, tweeslachtig. Kelkbladen minder
dan de meeldraden, meestal 2 , zelden 5, vrij of met de
basis van den eierstok vergroeid, in den knop sterk dak-
panswijze dekkend, blijvend of afvallend, kruidachtig,
vliezig of stijf. Bloembladen 4—5, zelden oo , hypogynisch
of zelden perigynisch, vrij of zelden onder aan de basis
vergroeid, gaafrandig, in den knop dakpanswijze dekkend.
Meeldraden als de bloembladen ingeplant en
meestal aan de basis daarmede vergroeid, soms in hetzelfde
aantal als de bloembladen of minder, tegenover
deze geplaatst, soms oo; helmdraden draadvormig; helm-
knoppen 2 -hokkig, met evenwijdige in de lengte openspringende
hokjes. Eierstok vrij of half met den kelk
vergroeid (half in den hollen bloembodem weggedoken),
1-hokkig. Stijl enkelvoudig aan de basis, meer of minder diep
3-, zelden 2-spletig aan den top; stijlarmen van binnen in de
lengte stempelklieren dragend. Eitjes 2—oo , vastgehecht aan
vrije of met elkander tot eene zuil vergroeide, uit de eier-
stokbasis ontspringende zaadstrengen, amphitroop, klimmend,
met een naar onderen of dwars geplaatst poortje. Doosvrucht
vliezig of korstachtig, openspringende met zoovele
kleppen als er stijlen zijn of het bovenste gedeelte rondom
dekselvormig loslatend, zelden niet openspringend. Zaden
oo of door mislukking slechts 1 , nier-, bolvormig of
zijdelings samengedrukt, omgekeerd eirond of lensvormig
met randstandigen navel en dikwijls korstachtige
zaadhuid, soms met een kiempropje. Kiem soms min of
meer gekromd, een meelachtig kiemwit insluitend, soms
slechts haakvormig gebogen met weinig kiemwit; kiem-
worteltje rolrond.
Kruiden, zelden halfheesters of kleine heesters, meestal
kaal en min of meer saprijk, soms lang behaard. Bladeren
afwisselend en tegenovergesteld gaafrandig, dikwijls vleezig.
Steunblaadjes vliezig, soms in slippen verdeeld of uit
haren bestaande of ontbrekend. Bloemen afzonderlijk, in
trossen, bijschermen of pluimen, eindelingsch of de onderste
okselstandig of zijdelingsch. Bloembladen meestal afvallend
of vervloeiend.
Aantal geslachten 15, soorten 125, meestal in Amerika tehuis
behoorend, sommige»; in Zuid-Afrika of Australië, zeer weinige in
Azië, Noord-Afrika en Europa verspreid.
Eenig geslacht in Nederlandsch Indië:
P ortulaca, Eierstok half met den kelk vergroeid; bloembladen
en meeldraden perigynisph. Doosvrucht met een deksel opensprin-
" gend.
P O R T U L A C A L.
Kelkbladen 2 , aan de basis verbonden tot eene buis die
met den eierstok vergroeid is, van boven vrij en afvallend.
Bloembladen 4—6, vrij of (aan de basis licht uitgehold,)
op de basis der kelkbladen of den rand van den bloembodem
ingeplant. Meeldraden oo, aan de basis der bloembladen
ingeplant en met deze perigynisch. Eierstok
half onderstandig (of half m den bloembodem weggedoken)
met oo eitjes; stijl diep 3—8 -spletig. Doosvrucht
vliezig, half onderstandig, het vrije gedeelte rondom dek-
selwijze loslatende. Zaden zijdelings samengedrukt, niervormig,
glanzend, dikwijls korrelig; kiem peripherisch.
Kruiden nederliggend of klimmend, vleezig. Bladeren
afwisselend of ruin of meer tegenovergesteld, plat of
rolrond, dikwijls borstelvormig en bundelswijze in de
oksels bijeengeplaatst, de hoogste vaak de bloemen omhullend.
Steunblaadjes vliezig of door bundels van borstels
vervangen, in ééne soort zeer klein. Bloemen eindelingsch,
zittend of gesteeld, geel, purper of rooskleurig.
Aantal soorten omstreeks 16, in de tropische gewesten voorkomende
, voornamelijk in Amerika; 2 zijn ook in de gematigde
luchtstreken wijd verspreid. In Nederlandsch Indië wordt een 3-tal
“ soorten aangetroffen, nl. P. fileracea L., P. quadrifida L. en P. cincta
Penzl. De laatste, door Zollinger op Lombok waargenomen, is
onbeschreven.
Fam. XYII. HYPERICACEAE.
Bentham et Hooker,- Gen. Plant. I, p. 163.
Kelkbladen 5, zelden 4, bloembladen evenveel,'in den
knop gedraaid. Meeldraden oo, of zelden in bepaald aantal,
3—5 -broederig, zelden vrij of vergroeid; helmknoppen