20. VIL.L.ARESIA Ruiz et Pav.
Bloemen twee- of gemengdslachtig. Kelk 5-deelig, met
breed dakpanswijze dekkende slippen. Bloembladen 5 , van
binnen geribd (met eene vooruitspringende middennerf),
in den knop gedraaid of dakpanswijze dekkend of kleps-
wijze aaneensluitend met ingebogen topslip. Meeldraden
5, met de bloembladen afwisselend en daarmede aan de
basis samenhangend; helmdraden dik, afgeplat; helm-
knoppen hart- of niervormig, of eirond-langwerpig, twee-
lohbig aan de basis. Schijf ontbrekend. Eierstok 1-hokkig,
soms schijnbaar 2-hokkig door eene naar binnen sterk
vooruitspringende langsribbe; stijl kort of draadvormig,
soms excentrisch; stempel knopvormig, 3-lobbig of scheef
omgehogen; eitjes 2, hangend aan den top van de wand-
standige langsribbe. Stéenvrucht elliptisch; vruchtvleesch
dun; kern houtachtig, van binnen door een onvolkomen
langsschot verdeeld. Zaad hangend, van denzelfden vorm
als de holte van de kern, het langsschot in een vore
aan de buikzijde omvattende; zaadhuid vliezig; kiem wit
vleezig, ineengekreukt of gelijk, met de kleine kiem
binnen den top.
Hooge, altijd groene boomen, met afwisselende, gaaf-
randige en doornachtig getande, glanzende bladeren. Bloemen
wit, meestal welriekend, in kleine bij schermen, welke
hoofdjes vormen, die aan meestal vertakte pluimen in
de oksels der bladeren of aan de toppen der takken
staan.
Aantal soorten 13 of 14, meestal in Zuid Amerika, eenige in
Australië; ééne soort, V. suaveolèns Val. (Pleuropetalum BI. en
Chariessa Miq.), op Java. Twee soorten, tot dit geslacht gebracht,
moeten daarvan, volgens Valeton uitgesloten .worden, nl. V. ma-
crocarpa Scheff. ig Gonoctiryurn pyriforme Scheff. en V. scandens
Hook. = Chaületia Timorensis Miq. (Val.).
21. PTELEOCARPA Oliv. -
Bloemen regelmatig, tweeslachtig. Kelk van onderen
buisvormig; zoom diep 5-deelig; lobben kaal, dakpanswijze
dekkend in den knop. Meeldraden 5, kaal, met de
bloemkroonbuis vergroeid en met de lobben daarvan afwisselend;
helmknoppen lijnvormig, op den top van de
helmdraden geplaatst, in de lengte openspringend. Staminodiën
ontbrekend. Eierstok vrij, gesteeld, 2-hokkig,
stijlen 2; stempel klein; in elk hokje 1 eitje, hangend,
anatroop; zaadnerf zijdelingsch of min of meer buikstan-
dicr. Yrucht 2-hokkig, samengedrukt, cirkelvormig, uitgerand
, met breede, gestreepte vleugels. Zaad langwerpig,
samengedrukt, kiemwithoudend; kiemworteltje naar boven
gericht, cilindrisch; zaadlobben lijn-lancetvormig, langer
dan het kiemworteltje. .
Boomen. Bladeren afwisselend, enkelvoudig, 1-nervig,
gesteeld. Eindelingsche, veelbloemige pluimen.
Aantal soorten 2, Pt. Malaccensis Oliv. in Malakka en Pt. longv-
styla Beec., in Borneo voorkomende. De beschrijving is ontleend aan
Maxwell Masters in Hook. Fl. of Br. Ind. I, p. 591, deze had
daarbij het oog op de soort van Malakka De andere soort werd
door Beccari beschreven in 11 I p. 130 en deze deelt mede
dat er 2 eitjes in elk hokje zijn, één onvruchtbaar en hangend
aan de eene zijde van de zaadlijst en een tweede klemer ^onvruchtb
a ar en klimmend aan de andere zijde van de zaadlijst. Het tweede
eitje werd door Masters niet : vefmeld. Volgens Beccari is de
plaats van dit geslacht niet goed gekozen en zou het veeleer verwant
zijn aan de Ehretieae (Boragmaceae) dan aan de Olacaccae.
ook Valeton wil het tot eene andere familie brengen.
22. PHYTOCRENE Wall.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloemen: Kelk S—5-
deelig. Bloemkroon buisvormig-klokvormig, 4-, zelden 5-
deelig; lobben klepswijze aaneensluitend in den knop.
Meeldraden evenveel als lobben van de bloemkroon en
met deze afwisselend; helmdraden hypogymsch; helmknoppen
2-lobbig, in de lengte naar binnen openspringend;
stuifmeelkorrels kogel vormig. Stamper rudimentair, cilindrisch
of knodsvormig, ruigharig. Vrouwelijke bloemen:
Kelk en bloemkroon als bij de mannelijke. Meeldraden
ontbrekend. Staminodiën klein of ontbrekend,, dikwijls in
hetzelfde aantal als de kelkbladen. Eierstok zittend, 1-
hokkig; stijl dik, zuilvormig; stempel knopvormig, min
of meer gelobd; eitjes 2, naast elkander hangend aan
den top van de holte; zaadnerf rugstandig; poortje naar
boven gericht. Steenvruchten talrijk, in kogelvormige
hoofdjes, met borstels of stekels; kern hard, 1-hokkig,
1-zadig, met netvormig, verspreide holten van buiten;
vruchtvleesch boven de kern uitstekend. Zaad hangend;
zaadhuid min of meer moesachtig; kiem zoolang als het