cc. Bloembladen van binnen onbehaard.
13. Lasiantjiera. Schijf éénzijdig. Eierstok met korten stijl
of zittenden stempel. Vrucht symmetrisch, aan de ééne zijde
vleezig, aan de andere houtachtig.
14. Gomphandra. Schijf ringvormig of ontbrekend. Eierstok
met of zonder stijl en met eene, den stempel omgevende klier.
Vrucht een weinig asymmetrisch, geheel vleezig.
15. Stemonurus. Schijf napvormigde basis van den eierstok
omgevend; deze met een eindelingschen, stipvormigen stempel,
aan den top van een priemvormigen stijl. Vrucht elliptisch:, op
de doorsnede regelmatig, geheel vleezig.
(3. Bloembladen van binnen langharig. Stempel beker- o f schijf vormig l)
16. Mappia. Schijf bladachtig en gelobd. Vrucht elliptisch, op
de doprsnede nagenoeg regelmatig
§§ Eierstok met zittenden stempel. Steen met netvormig verspreide
holten.
17 Ryticaryum. Schijf ontbrekend. Bloemkroon van onderen
buisvormig, inwendig onbehaard.
t t Kelk diep 5-deelig, of uit vrije kelkbladen bestaande; kelkslippen
of kelkbladen dakpanswijze dekkend in den knop.
§ Vrucht vleezig.
18. Gonocaryum. Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Bloemkroon
klokvormig met smallen, teruggeslagen 5-lobbigen zoom.
Eierstok 1-hokkig, van binnen met- een onduidelijken richel.
Onder elke bloem een napje, gevormd door 2—3 schutblaadjes.
19. Platea. Bloemen tweehuizig. Bloemkroon bij de mannelijke
bloemen radvormig, met korte buis, bij de vrouwelijke ontbrekend.
Eierstok 1-hokkig, van binnen glad. Onder elke bloem slechts 1
schutblaadje.
20. Villaresia. Bloemen twee- of gemengdslachtig. Bloembladen
vrij. Eierstok onvolkomen 2-hokkig, van binnen met eene
diep vooruitspringende richel, die een onvolkomen tusschenschot.
vormt, waardoor het kiemwit hoefijzervormig ingesnoerd wordt.
Onder elke bloem slechts een zeer klein schutblaadje.'"-
§§ Vrucht droog, gevleugeld.
21. Pteleocarpa. Bloemen tweeslachtig. Eierstok 2-hokkig.
Tribus IV. Phy tocreiieae. Bloemen tweehuizig. Meeldraden
in hetzelfde aantal als de bloembladen, daarmede afwisselend of er
tegenover geplaatst. Eierstok 1-hokkig met 1 eitje; kiem even groot *)
*) Bij eene soort van de vorige "groep, waarvan het onzeker is of m
zij tot Lasianthera, Gomphandra of Stemonurus gebracht moet worden,
nl. bij Stemonurus? tomentella Val. (Lasianthera lanceolata Mast.),
zijn de bloembladen volgens Masters van binnen langharig, doch
eindigt de stijl in een kleinen stempel.
als het kiemwit of het laatste ontbrekend; zaadlobben vleezig of
bladachtig.
f Bladeren afwisselend. Helmdraden langer dan de helmknoppen.
§ Bloemen in hoofdjes of schermen.
22. Phytocrene. Bloembodem bij: alle bloemen kort. (Volgens
Baillon alle bloemen zittend, in hoofdjes.) Steenvrucht gestekeld
of met borstels. Vruchtvleesch boven de kern uitstekend. Zaadlobben
plat of s-vormig ineengekreukt; kiemwit ineengekreukt
veellobbig. Stijl even lang als de eierstok.
23. Miqöei.ia. Bloembodem bij de mannelijke bloemen verlengd.
(Volgens Baillon mannelijke bloemen lang gesteeld, in
schermen.) Steenvrucht glad; vruchtvleesch niet boven de kern
uitstekend. Zaadlobben plat, dikvleezig; kiemwit vleezig, van
buiten rimpelig. Stijl kort of ontbrekend.
§§ Bloemen in aren.
24. Saëcostigma. Bloembodem bij alle bloemen kort. (Volgens
Baillon alle bloemen zittend, in aren'.) Steenvrucht glad; vruchtvleesch
lederachtig, de kern nauw omsluitend. Zaadlobben plat,
dikvleezig; kiemwit ontbrekend. Stijl kort of ontbrekend.
+-{- Bladeren tegenovergesteld. Helmdraden kort of ontbrekend.
25. Polyporandra. Helmdraden ontbrekend; helmknoppen
kogelvormig, van buiten met talrijke holten, welke door een
afvallend, vliezig dekseltje .gesloten worden en het stuifmeel
bevatten. Bloemen in okselstandige pluimen.
26. Jodes. Helmdraden kort; helmknoppèn aan de basis in-
geplant en opgericht, of zelden met .den top van den helmdraad
vergroeid en slakkenhuisvormig gewonden, naar binnen met 2
spleten openspringend. Bloemen in bij schermen, welke tot trossen
of pluimen vereenigd, in of boven de bladoksels staan; mannelijke
bloemstengels gewoonlijk zeer sterk vertakt; onderste takken
dikwijls in ranken veranderd.
Afwijkend, geslacht.
27. Cardiopteris. Bloemen tweeslachtig. Klimplant met melksap.
Kelkbladen 'evenals de bloembladen dakpanswijze. dekkend
in den knop, de eerste onder aan dé basis vergroeid. Bloembladen
tot eene klokvormige bloemkroon vergroeid, op een verhoogden
bloembodem ingeplant. Meeldraden 5, aan de basis der
bloemkroon .ingeplant en met de lobben afwisselend. Vrucht
droog, gevleugeld.
1. X IM EN IA Plum.
Kelk klein, uitgespreid, 4—-5-tandig of -spletig, na
den bloei vergroot. Bloembladen 4—5, hypogynisch, kleps-
wijze aaneensluitend in den knop, smal, van binnen
gebaard, bij den bloei met teruggerolden top. Meeldraden