reeds in den knop recht; helmdraden meestal draadvormig,
vrij of aan de basis tot eenen ring of eene korte
buis of tot tegenover de bloembladen, zelden tegenover
de kelkbladen staande bundels verbonden; helmknoppen
klein of langwerpig-lijnvormig, bewegelijk, in het midden
of nabij de basis van de rugzijde of aan de basis zelve
vastgebecht, 2-hokkig; hokjes met langsspleten, zelden
met eindelingsche poriën openspringende; helmbindsel
meestal met eene kleine, kogelvormige klier, die zelden
tot een aanhangsel is verlengd. Yruchtbladen verbonden
tot een onderstandigen, zelden half onderstandigen
of met uitzondering van de breede basis geheel boven-
standigen, doch binnen de kelkbuis besloten eierstok, die
soms 1-hokkig is, en dan öf met eene basilaire zaadlijst
(een onvolkomen tusschenschot ?), öf met eene hier en daar
aan den wand vergroeide öf met eene draadvormige, centrale
aan de basis en den top vastgebecbte zaadlijst, doch
meestal 2—oo-hokkig is, met aan de as vastgehechte of
in de as vergroeide zaadlijsten en uiterst zeldzaam 1-
hokkig is met 2 wandstandige zaadlijsten; stijl enkelvoudig
, lang of zelden nagenoeg ontbrekend, met een
eindelingschen, kleinen, knop- of schildvormigen, zelden
3—4-lobbigen stempel; eitjes aan elke zaadlijst 2:- oo , in
2—co rijen, zelden slechts 1, campylotroop of anotroop.
Vrucht nu eens onderstandig, door den blijvenden kelk-
zoom gekroond of, wanneer deze afvalt, naakt, dan weder
half bovenstandig, of behalve aan de breede basis boven-
standig, doch binnen de blijvende kelkbuis besloten of
zelden met den top hierboven uitkomende, nu eens doosvruchtachtig,
aan den top met zooveel kleppen als er
hokjes zijn hokverbrekend openspringend, dan weder 1-
zadig, droog en niet openspringend of eene vleezige bes
of steenvrucht, niet openspringend en l—oo-zadig. Zaden
van verschillenden vorm, met vliezige, korstachtige, been-
harde of dikvleezige zaadhuid; kiemwit meestal ontbrekend
of in uiterst geringe hoeveelheid nabij den navel,
slechts in een enkel geval overvloedig; kiem recht, gekromd,
of tot een cirkel of eene spiraal ineengerold,
soms dikvleezig; zaadlobben öf zeer klein , zittend of met
een korten hals verbonden aan het smalste einde der
kiem, soms bijna geheel ontbrekend, öf langer dan het
kiemworteltje, bladachtig of dikvleezig, plat of ineengedraaid
en gevouwen, of alleen dubbel gevouwen, of
plat-bol of zeer dik, vrij of samengesmolten.
Boomen, heesters of zelden half heesters, bijna nooit
klimmend. Bladeren enkelvoudig, gaafrandig of zelden
onduidelijk gekarteld-gezaagd, tegenovergesteld of afwisselend,
bij de geslachten der beide eerste tribus gestippeld
door harsachtige, doorschijnende klieren en nu eens klein en
1—oo-nervig, dan weder grooter en vinnervig of zelden
3-nervig, bij die der laatste tribus afwisselend en niet-
gestippeld. Steunblaadjes ontbrekend of zelden klein en
spoedig afvallend. Bloemen tot eene enkelvoudige of pluim-
vormige tros vereenigd, zelden in bijschermen, okselstan-
dig of door het mislukken van den eindknop schijnbaar
eindstandig. Schutbladen aan de basis der bloemstengels
alleenstaand of, terwijl de onderste bloemen mislukken,
dicht bijeengedrongen. Schutblaadjes onder den kelk of
op het midden van den bloemsteel 2 tegenover elkander
geplaatst, dikwijls spoedig afvallend, zelden geheel
ontbrekend.
Aantal soorten omstreeks 1800, in de tropische gewesten van
de geheele wereld voorkomende, zeer weinige in de gematigde
streken van het Noordelijk Halfrond en Zuid Afrika.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Ijeptospcrmeae. Eierstok 2—5-, zelden co -hokkig.
Doosvrucht aan den top hokverbrekend openspringend, 2—co-zadig,
zelden 1—2-zadig en nagenoeg niet openspringend. Bladeren meestal
gestippeld.
1. Baeckea. Bladeren tegenovergesteld, smal, bijna naaldvormig,
doorschijnend gestippeld. Kelkslippen geheel of alleen aan den
rand stijfvliezig. Bloembladen uitgespreid, vrij. Meeldraden 10
of minder, in 1 rij, vrij. Bloemen alleenstaand of in bundels.
2. My r t e l l a . Bladeren tegenovergesteld, klein, doch niet
naaldvormig. Kelkslippen in den knop klepswijze aaneensluitend,
niet . stijfvliezig. Bloembladen vrij. Meeldraden 30, in 1 rij, vrij,
niet langer dan de bloembladen. Bloemen alleenstaand of in bundels.
3. L e pto s perm um . Bladeren afwisselend, klein en stijf. Kelkslippen
kruidachtig of vliezig. Bloembladen vrij, uitgespreid.
Meeldraden oo, vrij. Bloemen in bundels of alleenstaand.
4. Me la leu ca . Bladeren afwisselend, zelden tegenoverstaand.
Kelkslippen kruidachtig of min of meer stijfvliezig. Bloembladen
vrij, uitgespreid. Meeldraden co , in bundels, langer dan de bloembladen.
Bloemen in aren of hoofdjes.