Aantal soorten volgens Bentham en Hooker omtrent 50, in
tropisch Azië en Afrika voorkomende. Door Engler wordt dit
getal tot 80 uitgebreid, terwijl bovendien nog een 12-tal soorten,
naar onvoldoend materiaal beschreven, met eenigen twijfel tot het
geslacht wordt gebracht. In Nederlandsch Indië komen een 50-tal
voor, terwijl er nog kans is, dat een 10-tal soorten van Malakka
ook op Sumatra gevonden worden. Ook in China, op de Philippijnsche
eilanden en in Australië werden soorten van Canarium aangetroffen.
Bij de sectie Scutinanthe Thw., waarvan waarschijnlijk ééne soort
op Malakka aangetroffen wordt, (Bennett in Hooker Fl. of Brit.
Ind. I, p. 501), en die dus ook in den Maleischen Archipel kan
voorkomen, zijn de bloemen 5-tallig en de meeldraden van onderen
met elkander en de schijf verbonden. Eenige soorten, wier meeldraden
onder aan de basis der schijf zijn ingeplant en'welke bladachtige
zaadlobben en kleine langgesteelde bloemen hebben, werden
door Loureiro en Blüme als een afzonderlijk geslacht, Pimela Lour.,
beschouwd; eene sectie hiervan, door Blume Canariopsis genoemd
en door Miquel ook als een geslacht beschouwd, onderscheidt zich
volgens Bentham en Hooker van de typische soorten slechts door de
in den knop klepswijze aaneensluitende bloembladen, door de meestal
ruwharige vruchten-en door de tot bundels vereenigde bloemen.
5. SANTIMA B I
Bloemen gemengdslachtig. Kelk klein napvormig, 3-
lobbig of -spletig; lobben in den knop klepswijze aaneensluitend.
Bloembladen 3, in den knop klepswijze aaneensluitend
of licht dakpanswijze dekkend, veel grooter dan
de kelk. Schijf ringvormig en vleezig, of dun en in de
helmdraden overgaande. Meeldraden 6 , zelden minder
door mislukking, vrij, vaak ongelijk, onder den rand of
aan de basis der schijf ingeplant; helmdraden aan de basis
een weinig verbreed; helmknoppen aan de rugzijde, zelden
aan de basis ingeplant, met naar binnen gekeerde helm-
hokjes. Eierstok 3-, (zelden 4-)hokkig, met 2 eitjes in
elk hokje; stijl kort; stempel knopvormig, 3—4-lobbig.
Steenvrucht ellips- of bijna kogelvormig, min of meer
zijdelings samengedrukt aan de buikzijde, 1 -hokkig,
1 -zadig en met een zijdelingsch of nabij de basis geplaatst
stijllitteeken; kern bros of houtachtig, met 1 grooter
éénzadig en 2 kleine ledige hokjes. Zaad schildvormig
vastgehecht; zaadhuid vliezig; zaadlobben onregelmatig
gespleten, ineengedraaid en gevouwen; kiemworteltje naar
boven gericht.
Gomharsen bevattende boomen. Bladeren afwisselend,
onevengevind, lederachtig; blaadjes tegenovergesteld, een
weinig schuin, gaafrandig. Bloemen in okselstandige,
zelden eindelingsche pluimen met wijd uiteenstaande takken;
bloemstengels kort; schutblaadjes klein, dikwijls ontbrekend.
Aantal soorten volgens Engler 27, waarvan 10 in Malakka en
17 in den Maleischen Archipel. Als eene sect je hiervan, gekenmerkt
door de aan de basis ingeplante helmknoppen en dë tot eene korte
schijf ineenvloeiende helmdraden, beschouwt Engler het geslacht
Trigonochlamys Hook. f , waarvan 3 soorten op Borneo voorkomen.
6. G A N O PH Y L L UM BI.
Bloemen gemengdslachtig-tweehuizig. Mannelijke bloemen
: Kelk klein7 napvormig, b-spletig; kelkslippen klepswijze
aaneensluitend in den knop. Bloembladen ontbrekend.
Meeldraden 5, tusschen de lobben van de schijf ingeplant,
met de kelklobben afwisselend en daarboven uitstekend;
helmdraden draadvormig; helmknoppen langwerpig. Schijf
met 5 ,. half-eivormige, samengedrukte lobben. Eierstok
rudimentair. Vrouwelijke bloemen: Kelk even als bij de
mannelijke. Ellipsvormige, aan weerskanten spitse steenvrucht
met een licht gekromd stijloverblijfsel aan den to p ,
dat door een kleinen 3-lobbigen stempel gekroond wordt;
kern korstachtig, met 2 hokjes waarvan het ééne éénzadig,
het andere ledig is. Zaad aan den top van het hokje
vastgehecht, met eene vliezige zaadhuid; kiem zonder
kiemwit; zaadlobben ongelijk, de eene dwars samengevouwen,
de andere gekromd; kiemworteltje zijdelings
geplaatst.
Gomhars bevattende boom met kantige takken, die
evenals de bladeren met wasachtige schubben bekleed
zijn. Bladeren afwisselend, onevengevind; blaadjes afwisselend,
4 — 5 aan weerskanten, sikkelvormig, gaafrandig,
lederachtig. Bloemen klein, groenachtig, met kleine schutblaadjes
in okselstandige, vertakte pluimen.
Eéne soort, G. falcatum BI, in Nieuw Guinea, Australië en de
Philippijnsche eilanden. Volgens Radlkofer behoort het geslacht
tot de Sapindaceae.