Eéne soort, Ben. hispida Cogn., in tropisch Azië tehuis behoorend
en in de meeste tropische gewesten gekweekt. Behalve met den
geslachtsnaam Benincasa, {Ben. cerifera Savi), werd zij herhaaldelijk
onder andere namen vermeld. In de Flora van Miqoel vinden
we haar bijv. hij de geslachten Cucurbita L., Lagenaria Ser. en
Gymnopetalum Arn., (C. hispida Thunb., C. littoralis Hassk., C.
villosa BI., Lag. hispida Ser., Gymn. septemlobum Mig.).
.12. C O C C m iA Wight et Arn.
Bloemen twee-, zelden éénliuizig. Mannelijke bloemen:
Kelkbuis kort, klok- of tolvormig, 5-tandig. Bloemkroon
klokvormig met 5 korte, spitse lobben. Meeldraden 3,
op den bodem van den kelk ingeplant; belmdraden tot
eene centrale zuil vergroeid, zelden vrij; belmknoppen vergroeid
of samenhangend, één 1-hokkig, de overige 2-hokkig,
met S-vormig bochtige hokjes en een smal helmbindsel,
voorbij de hokjes niet verlengd; stuifmeel langwerpig, glad,
met 3 voren, bij bevochtiging kogelvormig, met 3 poriën
openend. Rudimentaire stamper ontbrekend. Vrouwelijke
bloemen: Kelk en bloemkroon als van de mannelijke.
Staminodiën 3 , langwerpig of priemvormig. Eierstok eivormig,
langwerpig of lijnvormig, 3 zaadlijsten dragend;
stijl dun met 3-lobbigen of 3-deeligen stempel; eitjes
talrijk, horizontaal. Vrucht eene eivormige of langwerpige,
niet openspringende besvrucht. Zaden talrijk, eivormig,
samengedrukt, gerand, met fijne groefjes of glad.
Kederliggende of klimmende kruiden, meestal overblijvend
met knolvormige wortels. Bladeren hoekig of
gelobd , soms met klieren aan de basis. Enkelvoudige, zelden
2-spletige ranken. Bloemen wit of bruingeel, groot, de
mannelijke alleenstaand of in trossen, de vrouwelijke
alleenstaand. Vrucht klein, karmijnrood, éénkleurig of
schoon gemarmerd. Vruchtmoes smakeloos.
Aantal soorten 13, waarvan 1, Cocc. cordifolia Cogn., in Miqdel’s
Flora is vermeld als Cocc. grandis' Boem. en Cocc. Wightiana
Boem., nadat Blume haar tot het geslacht Momordica Tourn. had
gebracht, (M. bicolor BI.). Door Clarke in Hooki.r’s Flora of Br.
Ind. II, p. 621 wordt zij beschreven als eene soort van Cepha-
landra Schrad., (Ceph. Indica Naud.).
ü
13. CU C U R B ITA L.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloemen: Kelkbuis
klok-, zelden cilindervormig; lobben 5, soms 4—7.
Bloemkroon klokvormig, tot aan het midden of lager 5-,
of soms 4—7-lobbig ; lobben aan den top teruggekromd.
Meeldraden 3, op den kelkbodem ingeplant, met vrije
helmdraden ; helmknoppen lijnvormig, tot eene cilindrische
zuil verbonden of aaneenklevend, één 1-hokkig, de
overige 2-hokkig ; hokjes lang, S-vormig bochtig; helmbindsel
smal, voorbij de hokjes niet verlengd; stuifmeel
groot, kogelvormig, fijngestekeld, met vele poriën. Rudimentaire
stamper ontbrekend. Vrouwelijke bloemen: Kelk
en bloemkroon als bij de mannelijke. Staminodiën 3,
kort, 3-hoekig, op den bodem van den kelk ingeplant.
Eierstok langwerpig, met 3—5 zaadlijsten; stijl kort,
dik, met 3—5, met wratjes bezette, 2-lobbige of dubbel
gevorkte stempels; eitjes talrijk, horizontaal. Vrucht
vleezig of vezelig, dikwijls met dikke schil, niet openspringend.
Zaden eivormig of langwerpig, afgeplat, glad,
door een gezwollen rand omgeven of zelden ongerand.'
Éénjarige of met een raapvormigen, dikken wortelstok
overblijvende, ruwbladige kruiden, met lange, over den
grond kruipende en wortels slaande uitloopers, soms ook
klimmend. Bladeren gelobd, aan de basis hartvormig.
Ranken 2—oo -spletig. Bloemen geel, groot, meestal zeer
groot, de mannelijke alleenstaand of in bundels, de
vrouwelijke alleenstaand, aan korte stelen. Vrucht van
verschillende vormen, dikwijls reusachtig groot.
Aantal soorten 10, deels in Zuid en Oost Azië, deels in Mexico
tehuis behoorend, die van Zuid Azië in alle gewesten gekweekt.
In Nederlandsch Indië worden gevonden, doch evenzeer in ge-
kweekten toestand, C. Pepo L. en C. moschata Duch. ; de laatste
werd in Miquel’s Flora vermeld als eene soort van Gymnopetalum
Arn., {Gymn. calyculatum Miq.).
14. M E LO TH R IA L.
Bloemen één- zelden tweehuizig. Mannelijke bloemen:
Kelk klokvormig, met 5 korte tanden. Bloemkroon diep
5-deelig, met gaafrandige segmenten. Meeldraden 3, in
de buis, zelden aan de basis van den kelk ingeplant,
met vrije helmdraden; helmknoppen vrij of zelden licht