zodevormend, zonder stengels. Takken aan de knoo-
pen gezwollen en geleed. Bladeren tegenovergesteld
of afwisselend, getand of hand- of vinvormig
gelobd of ingesneden. Bloemen, ten getale
van 1—2, aan okselstandige bloemstengels. Staartjes
der kluisjes gewoonlijk van binnen niet
gebaard.
Aantal soorten omstreeks 100, in de gematigde streken
van de geheele wereld verspreid, in de tropische gewesten
alleen op de hooge bergen. In Nederlandsch
Indië werd ééne soort, G. Ardjunense Zoll., door Zol-
linger op den Ardjuno en den Tenger op hoogten van
8-11000 voet gevonden.
Fam. XXXII. MELIACEAE.
p. 182 In de Beschrijving der Familie achter Bloembladen
4—5, zelden 3 , invoegen:
bij één geslacht, Megaphyllaea, 10.
p. 183 in het overzicht der geslachten, bij i. Cmso-
cheton invoegen:
Bloembladen 4—5, zeer zelden 6.
p. 183 VÓÓr §§ Steenvrucht of besvrucht invoegen ."
7a. MEGAPHYLLAEA.Kelk napvormig, 3— 5-lobbig.Bloem-
bladen 10, lint vormig, lederachtig, in den knop dakpans-
wijze dekkend. Helmknoppen 10. Eierstok 7—9-hokkig,
met 1 eitje in elk hokje.
p. 190 vóór D A SY CO L EUM Turczn. invoegen:
la. M E G A PH Y L L A E A Hemsl.
Kelk napvormig, dik, beschubd, min of meer
blijvend, aan de basis met den eierstok vergroeid
en met 3—5-lobbigen zoom. Bloembladen 5, lintvormig,
vrij, in 2 rijen, dik lederachtig, in den
knop dakpanswijze dekkend. Meeldradenbuis cilindrisch,
van binnen onder de zittende helmknoppen
ruwharig, aan den top onduidelijk gekarteld;
helmknoppen 10, in de meeldradenbuis
besloten. Schijf kussenvormig, veellobbig den
eierstok dragend. Eierstok 7—9-hokkig, met
dikken, van onderen even als de eierstok behaar-
den stijl en knopvormigen stempel; in elk hokje
van den eierstok 1 eitje, vastgehecht in den binnenhoek
van het hokje. Doosvrucht groot, afgeplat
kogelvormig, 7—9-lobbig, met 7—9 hokjes,
die niet tegenover de lobben maar tegenover de
inhammen tusschen deze staan, zeer dik, laat
openspringend, viltachtig behaard. Zaden zonder
kiemwit, samengedrukt, naakt, onbehaard, met
zeer grooten navelen ineengesmolten zaadlobben.
Boom, ongeveer 50 voet hoog, met zeer groote
6|i'7 voet lange, gevinde bladeren. Blaadjes tegenovergesteld,
gesteeld, lederachtig, 25—37J- cM.
lang. Bloemen groot, in losse, pluimvormige trossen.
Eéne soort, M. Perakensis Hemsl. , in Perak voorkomende.
(Hooker Icones Plaritarum. 4887. t. 1708).
.Fam. XXXVII. RHAMNACEAE.
p. 237 in het overzicht d er geslachten vóór Tribus n.
Z iz y p h e a e . invoegen:
l a . Smythia. Vrucht ei-lancetvormig, ongevleugeld.
p. 239 vóór 2. Z IZY PH U S Juss. invoegen:
ia. SM Y TH IA Seem.
Kelkbuis omgekeerd kegelvormig, met 5 uitgespreide,
soms gekielde lobben. Bloembladen 5, zeer
klein, kort genageld, kapvormig uitgehold, soms in
de geopende bloem dichtgevouwen, breed uitgerand
of 2-lobbig of afgeknot en breeder dan lang.
Meeldraden 5, in de geopende bloem door de
dichtgevouwen bloembladen omsloten of vóór deze
opgericht met naar voren gekromde helmdraden;
helmknoppen stomp, in het midden van de achterzijde
vastgehecht, 2-lobbig, met niet ineen-
vloeiende spleten. Schijf 5-kantig of 5-SlO-lobbig,-
eenigszins plat. Eierstok geheel of half onder-
standig, 2-hokkig; stijlen 2—4, teruggekromd of
min of meer tot een kegel vereenigd. Doosvrucht