Bloemen gemengdslachtig. Kelkbladen 4—5,
in den knop dakpanswijze dekkend in 2 rijen.
Bloembladen 4—5, in den knop, dakpanswijze
dekkend of zelden ineengedraaid. Mannelijke
bloemen: Meeldraden 4 ^ 0 0 , meestal om een
rudimentairen eierstok geplaatst; helmdraden of
onderling vrij, of in bundels, welke tegenover
de kelkbladen of tegenover de bloembladen
staan en soms aan de basis met de laatste
zijn vergroeid, öf vereenigd tot eene onverdeelde
of 4—5-lobbige, bol- of kegelvormige
massa; helmknoppen door spleten of rondom
openspringend, met kogelvormige, ovale, langwerpige
of lijnvormige hokjes, die nu eens naar
buiten, dan weder naar binnen zijn gericht en
meestal door een breed helmbindsel zijn ge-
gescheiden; soms zijn de helmhokjes door het
uiteenstaan der kleppen weder in vakjes verdeeld,
die in enkele gevallen elk op een arm
van het vertakte helmbindsel zijn bevestigd;
soms zijn de hokjes herhaaldelijk heen en weder
gebogen, of schild- of cirkelvormig.
p. 89 aan de aanteekening omtrent de socfrten van
G A R O IN IA L. toevoegen:
Omstreeks 170 soorten worden opgenoemd door Pierre
in 1'lore Forestière de la Cochin Chine, fase.-4—6.
Deze verdeelt het geslacht in 38 secties, waarvan er
16 met 70—80 soorten in Nederlandsch Indië vertegenwoordigd
zijn.
p. 89 vóór 2. OCHROCARPTJS Thouars. invoegen:
la . T R IP E TA LUM K. Schum.
Kelk door 2 aan de basis met elkander vergroeide
schutblaadjes gesteund. Kelkbladen 3,
nagenoeg gelijk, breed, stomp, in den knop
dakpanswijze dekkend. Bloembladen 3, in den
knop breed dakpanswijze dekkend, ten slotte
uitgespreid. Meeldraden o o , verbonden tot
drie, tegenover de bloembladen geplaatste en
hoog met deze vergroeide bundels; helmknoppen
vrij dik, met 2 schuine of loodrechte
hokjes. Yrucht kogelrond, met eene dikke
schil, éénhokkig (?), éénzadig.
Harsbevattende boom, met vierkantige, onbehaarde
takken. Bladeren met een steel, die aan
de basis overgaat in eene helmvormige scheede,
welke den okselknop omgeeft. Bloeiwijze einde-
lingsch, bestaande uit een kort bij scherm met
kortgesteelde, gele bloemen en donker paarsche
vruchten, ter grootte van eene kleine kers.
Eéne soort, TV. cymosum K. Schum., door Hollrung
in de Duitsche Bezittingen op Nieuw Guinea gevonden.
Het schijnt mij twijfelachtig of de scheiding dezer plant
van het geslacht Garcinia L. wel gerechtvaardigd is,
want het eenige kenmerk, dat men niet hij het laatste
aantreft,fjj|s de drietalligheid der bloem. Bij sommige
soorten van Garcinia zijn toch de bloemen aan de
basis door 2 tegenover elkander staande, schutblaadjes
gesteund en bij andere zijn de bloembladen aan de
basis met de tegenover hen staande bundels der meeldraden
vergroeid. Wanneer de eierstok 1-hokkig was,
hetgeen door den auteur vermoed wordt, maar niet met
zekerheid kon uitgemaakt worden, zou dit kenmerk
een tweede verschil met de bekende soorten van
Garcinia zijn.
p. 89 aan de aanteekening omtrent de soorten van
O C H RO G A R PÜ S Thouars toevoegen:
Eene nieuwe soort van de Duitsche bezittingen op
Nieuw Guinea wordt door Schumann beschreven, n 1.
O. pachyphyllus K. Schum.
p. 90 aan de aanteekening omtrent de soorten van
K A Y E A Wall. toevoegen:
Door Pierre worden 13 soorten opgenoemd in zijn
Flore Forestière de la Cochin Chine fase. 7. Hiervan
komen er 6 voor in Nederlandsch Indië en Malakka.
Men zou deze in de volgende secties kunnen verdeelen:
1. Eu-Kayea. Kelk onder de vrucht in omvang toenemend.
Eierstok gevormd uit 2 vruchtbladen, elk met
2 eitjes. Zaadlobben naast elkander. Kiemworteltje
naar onderen gericht. Hiertoe behooren : K. racemosa
PI. (Singapore, Malakka), K. Beccariana Baill. (Borneo'),
K. Korthalsiana Pierre (Borneo), K. myrlifolia Baill.
-(Borneo) en K. hexapetala Pierre (Borneo). De laatste